Het UWV had terecht besloten om de Ziektewetuitkering te beëindigen van een werkneemster die weigerde om de bedrijfsarts van de eigenrisicodrager te machtigen om informatie bij haar behandelende artsen op te vragen.
Een werkneemster valt op 30 december 2016 ziek uit voor haar werkzaamheden wegens psychische klachten. Op 8 maart 2017 eindigt haar dienstverband. Omdat zij dan nog ziek is, krijgt zij recht op een Ziektewetuitkering. De ex-werkgever is eigenrisicodrager voor de Ziektewet en daarom degene die de uitkering betaalt. De begeleiding van het ziekteverzuim van de ex-werkneemster vindt om die reden ook plaats door de bedrijfsarts van de ex-werkgever. Als de bedrijfsarts later informatie bij de behandelende artsen wil opvragen, vraagt hij de werkneemster hem daarvoor een machtiging af te geven. De werkneemster weigert dat echter. Op voorstel van de werkgever, die als eigenrisicodrager ook de besluiten van het UWV over de Ziektewetuitkering moet voorbereiden, neemt het UWV vervolgens eerst een besluit om de Ziektewetuitkering te schorsen en daarna een besluit om de Ziektewetuitkering te beëindigen.
De werkneemster is het met die besluiten niet eens en maakt bezwaar bij het UWV, die haar bezwaar ongegrond verklaart. De werkneemster gaat echter in beroep bij de rechtbank. Zij stelt daarbij dat zij door de bedrijfsarts onder druk is gezet om de machtiging te ondertekenen en dat de bedrijfsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische klachten. Zij vindt het opvragen van medische informatie bij de behandelaren ook niet nodig, omdat zij alle gegevens die nodig waren om haar arbeidsongeschiktheid te beoordelen al had overgelegd.
De rechtbank ziet dat anders en overweegt dat iedereen die aanspraak maakt op een Ziektewetuitkering mee moet werken aan onderzoek dat het UWV moet doen om vast te stellen of sprake is van arbeidsongeschiktheid en wat de belastbaarheid is. De bedrijfsarts achtte het in het geval van de werkneemster nodig om inzage te krijgen in medische informatie van de behandelaren en de werkneemster had daarom op verzoek een machtiging daartoe moeten ondertekenen. Door dat niet te doen heeft zij niet voldoende meegewerkt aan het onderzoek van het UWV. Hetgeen de werkneemster aanvoert, doet daaraan volgens de rechtbank niet af. Ook was de werkneemster voldoende gewaarschuwd wat de gevolgen van het niet ondertekenen van de machtiging zouden zijn.
De rechtbank ziet wel een gebrek in het besluit van het UWV waar het gaat om het weergeven van de wettelijke grondslag voor de besluiten tot schorsing van de Ziektewetuitkering. Die grondslag had het UWV volgens de rechtbank te algemeen weergegeven, door te verwijzen naar een wetsartikel zonder te vermelden op grond van welk onderdeel van dat wetsartikel het UWV bevoegd was tot beëindiging van de Ziektewetuitkering. Ter zitting van de rechtbank geeft het UWV dan aan dat men zich beroept op een artikel dat de werknemer verplicht mee te werken aan medisch onderzoek en dat bepaalt dat het recht op Ziektewetuitkering buiten beschouwing blijft als het recht op die uitkering niet kan worden vastgesteld, omdat de werknemer niet meewerkt aan dat onderzoek. Volgens de rechtbank is dat artikel echter alleen van toepassing is bij de aanvraag van de Ziektewetuitkering. De rechtbank is van mening dat het besluit wel kan worden gebaseerd op een artikel dat bepaalt dat een besluit tot toekenning van een Ziektewetuitkering kan worden herzien of ingetrokken indien niet kan worden vastgesteld dat het recht op Ziektewetuitkering nog bestaat, omdat de werknemer een aantal met name genoemde verplichtingen op grond van de Ziektewet niet nakomt. De rechtbank is van mening dat de werkneemster één van die verplichtingen niet is nagekomen omdat door haar toedoen het medisch onderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden.
De Ziektewet en WIA kennen veel bepalingen die de verzekerde werknemer verplichten om informatie te verschaffen en mee te werken aan controle, maar opvallend genoeg ontbreekt een bepaling die de werknemer verplicht om de verzekeringsarts van het UWV (of in dit geval: de bedrijfsarts van de eigenrisicodrager) te machtigen om informatie bij de behandelaren op te vragen. De rechtbank probeert daar een mouw aan te passen, maar conform de tekst van de wet is dat niet. Opvallend is dat ook de rechtbank niet precies aangeeft op grond van welk onderdeel van de door de rechtbank genoemde wetsbepaling het standpunt van de rechtbank is gebaseerd. De tekst betreffende “het door toedoen van verzekerde niet plaatsvinden van een geneeskundig onderzoek” die de rechtbank aanhaalt, is afkomstig uit een bepaling die ziet op een deskundigenonderzoek, niet op het onderzoek van de verzekeringsarts of bedrijfsarts.
Overigens kunnen bedrijfsartsen en verzekeringsartsen de werknemer wel verplichten mee te werken aan een deskundigenonderzoek. Dat is voor de werknemer veel belastender en doorgaans zal de werknemer wel bereid zijn om een machtiging te tekenen, als de verzekeringsarts of bedrijfsarts daarbij aangeeft dat het alternatief een deskundigenonderzoek zou zijn. Zelfs als de wet strikter zou moeten worden uitgelegd dan de rechtbank doet, zou de praktijk zich op deze manier kunnen redden. Wat echter niet wegneemt dat het wenselijk is dat de wetgever de wet aanpast om te voorzien in een wettelijke verplichting om de verzekeringsarts of bedrijfsarts op diens verzoek te machtigen om medische informatie bij behandelaren op te vragen.