Een werkgever die zeer tegenstrijdige oordelen ontving over de arbeids(on)geschiktheid van een werkneemster behoefde de werkneemster niet alsnog loon te betalen over de periode waarin zij niet was toegelaten om haar eigen werk te verrichten, omdat de werkgever zorgvuldig gehandeld had nadat gebleken was dat de werkneemster misschien toch arbeidsgeschikt was.
Een werkneemster die als caissière bij een supermarkt werkte had op 2 december 2009 als gevolg van een ongeval buiten het werk elleboogletsel opgelopen. De supermarkt betaalde haar twee jaar het loon tijdens ziekte door, waarna het UWV de supermarkt verplichtte om nog 52 weken het loon tijdens ziekte door te betalen vanwege tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen van de supermarkt. Uiteindelijk werd deze loonsanctie beperkt tot 24 september 2012. Het UWV neemt daarna de aanvraag voor een WIA-uitkering van de werkneemster in behandeling, maar wijst deze af omdat de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. De werkneemster claimt vervolgens werkhervatting stellend dat er bij de supermarkt voldoende herplaatsingsmogelijkheden zijn. De supermarkt wijst dat van de hand, verwijzend naar het oordeel van de bedrijfsarts, de verzekeringsarts van het UWV en de arbeidsdeskundige van de arbodienst, die allen tot de conclusie zijn gekomen dat de werkneemster niet geschikt is voor haar eigen werk of voor passende arbeid. Op 7 februari 2013 concludeert een arbeidsdeskundige van het UWV dat de werkneemster nog steeds arbeidsongeschikt is en dat er geen mogelijkheden zijn om haar binnen 26 weken te herplaatsen in passende arbeid. Op basis daarvan vraagt de supermarkt het UWV om een ontslagvergunning voor de werkneemster wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De werkneemster raadpleegt vervolgens zelf een onafhankelijke bedrijfsarts, die op 18 februari 2013 tot de conclusie komt dat de werkneemster in staat wordt geacht haar eigen werk in volle omvang te verrichten. Dat vormt voor het UWV reden om de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het UWV nogmaals te raadplegen en op 24 april 2013 concludeert de arbeidsdeskundige van het UWV dat de werkneemster de komende 26 weken zal herstellen en dat herplaatsing in de functie van caissière mogelijk is. Op grond daarvan wijst het UWV de aanvraag voor de ontslagvergunning vervolgens af.
In opdracht van de supermarkt wordt de werkneemster vervolgens nogmaals onderzocht door de bedrijfsarts van de arbodienst, die op 28 juni 2013 rapporteert dat de werkneemster nog minimale beperkingen heeft. De bedrijfsarts adviseert een arbeidsdeskundig onderzoek te laten plaatsvinden naar de arbeidsgeschiktheid van de werkneemster. Een onafhankelijke arbeidsdeskundige rapporteert vervolgens op 12 juli 2013 dat de werkneemster op basis van de door de bedrijfsarts aangenomen beperkingen niet geschikt is om de eigen functie te verrichten. Vervolgens neemt de supermarkt contact op met de arbeidsdeskundige van het UWV, die op 15 augustus 2013 adviseert de werkneemster tot gedeeltelijke hervatting van haar werkzaamheden toe te laten. De supermarkt volgt dit advies op en met ingang van 20 augustus 2013 hervat de werkneemster haar werkzaamheden als stagiaire.
De werkneemster vordert vervolgens loondoorbetaling vanaf 24 september 2012 (de datum waarop de supermarkt de loondoorbetaling staakte omdat de loonsanctie afliep) en 20 augustus 2013 (de datum waarop de werkneemster weer tot werkhervatting werd toegelaten). De werkneemster wijst daarbij op haar ondubbelzinnige aanbod bij brief van 31 oktober 2012 tot hervatting van haar werkzaamheden. De supermarkt verweert zich tegen deze vordering door te wijzen op het feit dat aan haar door verschillende deskundigen steeds is medegedeeld dat de werkneemster ongeschikt was voor eigen of passende arbeid totdat op 18 februari 2013 plotseling een andere bedrijfsarts tot een tegenovergesteld oordeel kwam. De supermarkt wijst er verder op dat nadien de verschillende deskundigen steeds verschillend geoordeeld hebben en dat de supermarkt toen uiteindelijk advies aan het UWV gevraagd heeft over de vraag hoe om te gaan met deze tegenstrijdige berichtgeving. Omdat de supermarkt vervolgens het advies van het UWV om tot gedeeltelijke werkhervatting over te gaan heeft opgevolgd, is de supermarkt van mening dat de loonvordering dient te worden afgewezen.
De kantonrechter ziet zich gesteld voor de vraag voor wiens risico het komt dat de diverse deskundigen met betrekking tot de arbeids(on)geschiktheid van de werkneemster van het ene op het andere moment van standpunt veranderen en dat zij onderling tegenstrijdige adviezen geven. De kantonrechter wijst er op dat de werkgever in beginsel mag afgaan op het medisch oordeel van de bedrijfsarts, behalve als de werkgever concrete aanwijzingen heeft om aan dat medisch oordeel te twijfelen. De kantonrechter is van mening dat de werkgever bij het ontbreken van enige contra-indicatie tot 18 februari 2013 op de tot dat moment eenduidige oordelen van de deskundigen heeft mogen vertrouwen. De kantonrechter is vervolgens van mening dat de werkgever zorgvuldig gehandeld heeft door na 18 februari 2013, toen er ineens een oordeel kwam dat anders luidde dan alle voorgaande oordelen, nader onderzoek te laten verrichten naar de arbeids(on)geschiktheid van de werkneemster en door uiteindelijk, toen er tegenstrijdige berichten volgden, het UWV te benaderen en het advies van het UWV te volgen. De supermarkt is daarmee volgens de kantonrechter zijn eindverantwoordelijkheid voor de re-integratie van de werkneemster correct nagekomen en de werkneemster heeft haar stelling dat de supermarkt haar re-integratieverplichtingen niet zou zijn nagekomen onvoldoende onderbouwd.
Op grond van een arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2003 is een werkgever verplicht een aanbod van de werknemer tot het verrichten van passende arbeid zo spoedig mogelijk te onderzoeken en moet de werkgever aan de werknemer de loonwaarde van die passende arbeid vergoeden, ook als later blijkt dat geen passende arbeid voorhanden is, als de werkgever nalaat de passendheid van de aangeboden arbeid te onderzoeken en daarover tijdig duidelijkheid te verschaffen aan de werknemer. In de lijn van dit arrest van de Hoge Raad heeft de kantonrechter terecht onderzocht of de werkgever adequaat heeft gereageerd op het aanbod van de werknemer om passende arbeid te verrichten. Een werkgever mag daarbij in beginsel afgaan op de deskundigheid van de door hem ingeschakelde bedrijfsarts en/of arbeidsdeskundige, zolang hij geen redelijke grond heeft om aan de juistheid van het oordeel van de bedrijfsarts en/of arbeidsdeskundige te twijfelen. Omdat de supermarkt ter zake niets te verwijten viel, was de supermarkt het gevorderde loon ook niet aan de werkneemster verschuldigd.