Op 25 april 2018 heeft de regering een drietal concepten
gepubliceerd voor wijzigingen van wettelijke bepalingen inzake de toerekening
aan werkgevers van WGA-uitkeringen van (ex-)werknemers. Het betreft concepten
voor:
een voorstel tot wijziging van de Wet
financiering sociale verzekeringen;
een voorstel tot wijziging van het Besluit Wfsv;
een voorstel tot wijziging van de Regeling
vaststelling periode eigenrisicodragen WGA-uitkeringen.
Internetconsultatie
De concept-voorstellen zijn gepubliceerd op de website
van de overheid in het kader van internetconsultatie. Tot en met 23 mei 2018 kan een ieder die
dat wil op de concepten reageren. De reacties kunnen mogelijk leiden tot
aanpassing van de voorstellen.
Indiening van de uiteindelijke voorstellen bij de Tweede
Kamer is voorzien voor het derde kwartaal van 2018[1].
Daarbij worden ook voorstellen verwacht voor wijziging van de loondoorbetaling
bij ziekte van kleine werkgever, aanpassing van de regeling van de loonsanctie
en een aantal andere aanpassingen op het gebied van de WIA. Eveneens voor het
derde kwartaal van 2018 worden aanpassingen verwacht op het gebied van het
arbeidsrecht (ontslag, proeftijd, transitievergoeding, ketenbepaling, nul-uren,
payroll)[2] en
ter zake van de introductie van premiedifferentiatie in de WW al naargelang
sprake is van een vaste of tijdelijke contracten. De regering ziet deze
voorstellen uitdrukkelijk in een onderling verband. Doelstelling van de
voorstellen is om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om
arbeidskrachten te laten werken op basis van een vast contract.
Regeerakkoord
In het regeerakkoord van 10 oktober 2017[3] is
afgesproken dat de periode van tien jaar waarin de gevolgen van een
WGA-uitkering van een (ex-) werknemer voor rekening van de werkgever komen,
wordt verkort naar vijf jaar.
Voorgestelde
maatregelen
De thans voorgestelde maatregelen betreffen meer dan hetgeen
in het regeerakkoord was aangekondigd. Het gaat om:
verkorting van de periode waarin de
WGA-uitkering voor rekening van de werkgever komt van tien jaar na vijf jaar,
zowel voor werkgevers die publiek verzekerd zijn als voor eigenrisicodragers;
een eenmalige vrijstelling van de verplichting
om na beëindiging van het eigenrisicodragen ten minste drie jaar lang publiek
verzekerd te blijven;
diverse maatregelen betreffende de berekening
van de hoogte van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas, te weten:
ten aanzien van de premiecomponent WGA-lasten:
een tijdelijke verlaging van ter compensatie van
een zogenaamde "rentehobbel” (gevolgd door een latere verhoging van deze
premiecomponent);
tijdelijke aanpassing van de berekening van de
opslag of korting;
ten aanzien van zowel de premiecomponent
WGA-lasten als de premiecomponent ZW-lasten:
het vervallen van het rekenpercentage en het
wijzigen van de regeling van het gemiddelde percentage;
het wijzigen van de grens tussen kleine en
middelgrote werkgevers;
een gescheiden berekening van sectorale en
individuele premies;
aanpassing van de berekening van het gemiddelde
werkgeversrisicopercentage.
De diverse maatregelen worden hieronder beschreven en van
commentaar voorzien.
Verkorting van de
WGA-risicoperiode
Op dit moment zijn de eerste tien jaar van de WGA-uitkering
van belang voor de werkgever. De (middel)grote werkgever die publiek verzekerd
is betaalt aan de belastingdienst een hogere premiecomponent WGA-lasten van de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas als gevolg van de eerste tien jaar
van de WGA-uitkering. De werkgever die eigenrisicodrager is betaalt gedurende
de eerste tien jaar de WGA-uitkering zelf.[4] De
regering wil deze periode verkorten naar vijf jaar[5].
De verkorting van de WGA-risicoperiode betekent voor
eigenrisicodragers ook dat de periode waarin de verantwoordelijkheid voor de
re-integratie van de arbeidsongeschikte werknemer geldt[6]
(zowel voor wat betreft het eerste spoor als voor wat betreft het tweede spoor)
dienovereenkomstig wordt verkort.
De verkorting van deze periode zou moeten ingaan op 1
januari 2020 en zou moeten gaan gelden voor WGA-uitkeringen van (ex-)
werknemers waarvan de eerste dag van arbeidsongeschiktheid op of na 1 januari 2020
ligt[7]. Voor
WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers die vóór 1 januari 2020 arbeidsongeschikt
zijn geworden blijft de WGA-risicoperiode tien jaar. Let op: zie echter hierna
onder "Aanpassing van de opslag of korting” voor een maatregel waardoor voor
publiek verzekerde werkgevers de risicoperiode met ingang van het premiejaar
2020 de facto toch wordt verkort naar vijf jaar[8]!
Doelstelling van de verkorting van deze risicoperiode is dat
het daardoor voor werkgevers aantrekkelijker zou worden om met werknemers een
vast contract aan te gaan, omdat het financiële risico en de verantwoordelijkheid
voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte (ex-) werknemers wordt beperkt. Daarmee wil
de regering wat doen aan het gevoel bij werkgevers dat zij te veel
verantwoordelijkheden hebben voor arbeidsongeschikte werknemers in verhouding
tot de verantwoordelijkheden van die werknemers zelf. De regering acht het
ondoelmatig om zo veel risico’s bij werkgevers neer te leggen omdat zij dan
terughoudend zijn om werknemers in (vaste) dienst te nemen.
Commentaar:
De onderbouwing die de
regering geeft voor de voorgenomen inkorting van de WGA-risicoperiode is
volstrekt ondeugdelijk. Zeker voor (middel)grote werkgevers geldt dat het niet
zo zeer de omvang van het arbeidsongeschiktheidsrisico is dat werkgevers
er van weerhoudt om werknemers in vaste dienst te nemen, maar dat het de omvang
van de totale kosten van arbeidsongeschikte werknemers is die hen
daarvan weerhouden. Door de inkorting van de WGA-risicoperiode dalen de kosten
van arbeidsongeschikte werknemers echter niet. Als de WGA-uitkering in het
achtste tot en met het twaalfde ziektejaar niet meer voor rekening van de
individuele werkgever komt, komt deze ten laste van het
Arbeidsongeschiktheidsfonds[9].
Dat betekent dat de WGA-uitkering dan wordt bekostigd uit de basispremie. De
basispremie is geheel voor rekening van de werkgever[10].
Werkgevers betalen dan dus nog steeds voor deze uitkeringen.
De kosten van de
werkgever dalen dus niet, het tegendeel is zelfs het geval: de kosten van de
werkgever stijgen. De regering verwacht dat de totale uitkeringslasten met €
150 miljoen stijgen als gevolg van minder inspanningen van werkgevers om
arbeidsongeschiktheid te voorkomen of te beperken. Daarnaast mag de werkgever de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas[11]en
de premie die de eigenrisicodrager aan zijn verzekeringsmaatschappij betaalt[12]
voor de helft verhalen op het netto loon van de werknemers, terwijl de
basispremie volledig voor rekening van de werkgever is.
Alleen (middel)grote werkgevers
met een sterk bovengemiddeld arbeidsongeschiktheidsrisico gaan er bij de
voorgenomen maatregelen op vooruit omdat voor hen het feit dat de basispremie
lager is dan de individuele kosten van arbeidsongeschiktheid compenseert voor
het nadeel van hogere totale kosten en minder verhaal van die kosten op de
werknemer. Het gevolg is dan wel dat (middel)grote
werkgevers die als gevolg van goed re-integratiebeleid in het verleden een
benedengemiddeld arbeidsongeschiktheidsrisico hebben daarvoor bestraft worden
met de verplichting tot betaling van een gemiddelde premie (de basispremie) en
dat omgekeerd werkgevers met een bovengemiddeld arbeidsongeschiktheidsrisico
worden beloond.
Voor zover de regering
meent dat de omvang van de WGA-risicoperiode werkgevers er van weerhoudt om
werknemers een vast contract aan te bieden, wordt dat weersproken door het feit
dat op grond van de Wet Bezava[13]
het WGA-risico sinds 2014 ook geldt voor werknemers die niet in vaste dienst
zijn. Het WGA-risico geldt dus zowel voor werknemers met een flexcontract als
voor werknemers met een vast contract en verkorting van het WGA-risico
beïnvloedt de keuze tussen een flexcontract en het vaste contract dus niet
meer.
Werkgevers die de
kosten (het risico?) van arbeidsongeschikte werknemers te hoog vinden, zullen
er vooral van af willen zien om aan arbeidskrachten waarvan men gebruik maakt überhaupt
in dienst te nemen. Indien gebruik gemaakt wordt van de diensten van
payrollbedrijven zullen de arbeidskrachten doorgaans nog steeds werknemers zijn
en zullen de kosten van arbeidsongeschiktheid van het payrollbedrijf zijn verdisconteerd
in het uurtarief dat door het payrollbedrijf in rekening wordt gebracht. Het
inschakelen van een payrollbedrijf helpt dus niet om de kosten van
arbeidsongeschiktheid te verlagen. Indien echter gebruik gemaakt wordt van de
diensten van ZZP-ers, zijn de kosten van arbeidsongeschiktheid in de praktijk
vaak niet of in veel mindere mate in de te betalen uurtarieven verdisconteerd. ZZP-ers
hebben vaak geen verzekering tegen de kosten van arbeidsongeschiktheid. Wil de
regering bewerkstelligen dat aan arbeidskrachten vaker een vast contract wordt
aangeboden, dan zal de regering ten aanzien van de inschakeling van ZZP-ers
gelijktijdig nog effectieve maatregelen moeten nemen om concurrentie werknemers
met schijnzelfstandigen uit te bannen. De Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid heeft aangegeven er naar te streven dergelijke maatregelen
eveneens per 1 januari 2020 te willen treffen, maar heeft daarbij eveneens
gesteld deze datum "ambitieus” te vinden en lijkt daarmee al vooruit te lopen
op een latere invoering van de in dat verband vereiste maatregelen[14].
Voor zover de regering
stelt dat met de verkorting van de WGA-risicoperiode iets gedaan wordt aan het
gevoel bij werkgevers over een scheef gegroeide verantwoordelijkheidsverdeling
tussen werkgevers en werknemers, kan de conclusie geen andere zijn dan dat aan
deze verantwoordelijkheidsverdeling niets ten gunste van werkgevers verandert. Werkgevers blijven alle
kosten van arbeidsongeschikte werknemers dragen. Deze worden alleen deels op
een andere wijze over de werkgevers omgeslagen (voor het achtste tot en met
twaalfde ziektejaar niet individueel maar landelijk). Hierboven is reeds
aangegeven dat de werknemers bovendien zelfs minder en werkgevers meer gaan
betalen als gevolg van het vervallen van de mogelijkheid om gedurende het
achtste tot en met het twaalfde ziektejaar de helft van de premie op de
werknemer te verhalen.
Het verkorten van de
WGA-risicoperiode zal ook negatieve gevolgen hebben voor de
re-integratie-inspanningen van werkgevers. Weliswaar is re-integratie tussen
het achtste en het twaalfde ziektejaar nog maar zelden aan de orde, maar
doordat de terugverdientijd van de investeringen die de werkgever in
re-integratie moet doen aanzienlijk wordt verkort, zullen werkgevers in de
eerste zeven ziektejaren eerder besluiten om van bepaalde
re-integratie-inspanningen af te zien.
Iets soortgelijks
geldt voor inspanningen van werkgevers betreffende het aanvragen van
herbeoordelingen bij het UWV en betreffende het toetsen van de juistheid van
beslissingen van het UWV ten aanzien van de WGA-uitkeringen, door daartegen
bezwaar te maken en eventueel beroep bij de rechtbank in te stellen. Werkgevers
zullen hier eerder van af zien. Als gevolg van een chronisch en voorlopig nog voortdurend
tekort aan verzekeringsartsen voert het UWV uit eigen beweging niet of
nauwelijks herbeoordelingen uit. Werknemers blijven daardoor mogelijk een
WGA-uitkering ontvangen waarop zij eigenlijk geen recht meer hebben.
De verkorting van de
WGA-risicoperiode brengt dus niet de verlaging van de arbeidsongeschiktheidslasten
die werkgevers er toe zou moeten brengen vaker werknemers in vaste dienst te
nemen. Daarvoor blijven de totale arbeidsongeschiktheidslasten te hoog.
Daar staat tegenover
dat de regering met weer een nieuwe ingreep in het naar zijn aard toch al zo
onvolkomen systeem van de hybride markt van de WGA, zorgt voor nieuwe
verstoringen van die markt (zie onder) en in een afnemend vertrouwen in de
overheid die als marktmeester de regels geldt waarbinnen UWV en private
verzekeraars met elkaar dienen te concurreren. Het een tegen het ander afwegend
zou de overheid moeten besluiten van deze maatregel af te zien.
Vrijstelling van de
verplichting om na beëindiging van het eigenrisicodragen ten minste drie jaar
lang publiek verzekerd te blijven
Omdat de verkorting van de WGA-risicoperiode invloed heeft
op zowel de publieke als de private premies, is de regering van mening dat
werkgevers ook een nieuwe keuze moeten kunnen maken tussen publieke verzekering
bij het UWV en betaling van de premiecomponent WGA-lasten van de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas aan de belastingdienst enerzijds en eigenrisicodragen
met (in de praktijk) betaling van een premie aan een verzekeringsmaatschappij
anderzijds. Het verbod om eigenrisicodrager te worden binnen drie jaar nadat
het eigenrisicodragen is geëindigd[15] zou
daar echter aan in de weg kunnen staan.
Daarom wordt een eenmalige uitzondering op dit verbod
geregeld voor werkgevers waarvan het eigenrisicodragen is geëindigd en die in
de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 januari 2022 weer eigenrisicodrager
willen worden.[16]
Daardoor kunnen publiek verzekerde werkgevers in elk geval overstappen naar het
private stelsel.
Het Verbond van Verzekeraars zal zijn leden oproepen om
werkgevers te faciliteren om een andere keuze te maken ondanks een eventueel
nog lopend contract. Daardoor zouden privaat verzekerde werkgevers moeten
kunnen overstappen naar het publieke stelsel.
Commentaar:
Publiek verzekerde
werkgevers die (opnieuw) eigenrisicodrager willen worden, behoeven als
eigenrisicodrager alleen de WGA-uitkeringen te betalen van de (ex-) werknemers
die arbeidsongeschikt zijn geworden op of na de dag waarop de werkgever
eigenrisicodrager is geworden[17].
De WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers die arbeidsongeschikt zijn geworden
vóór de dag waarop de werkgever eigenrisicodrager is geworden, komen voor
rekening van het sectorfonds[18].
Werkgevers die
terugkeren in het publieke stelsel worden daarbij niet ontheven van hun
verplichting om na terugkeer in het publieke stelsel de zogenaamde
"terugkeerpremie” te betalen, waarbij de hoogte van de premie mede bepaald wordt
door de WGA-uitkeringen die door de werkgever als eigenrisicodrager zijn
betaald[19].
Mitigatie rentehobbel
De verkorting van de WGA-risicoperiode zorgt er voor dat
zich opnieuw[20]
het verschil doet voelen tussen de publieke verzekering waarbij het
omslagstelsel geldt (waarbij de WGA-uitkeringen van een bepaald kalenderjaar
worden gefinancierd met de premies van dat jaar) en de private verzekering
waarbij het rentedekkingsstelsel geldt (waarbij de uitkering gedurende de
totale uitkeringsduur wordt bekostigd uit de premie van het jaar waarin de
(ex-) werknemer arbeidsongeschikt is geworden).
Private verzekeraars kunnen daarom de verkorting van de
WGA-risicoperiode in 2020 direct tot uitdrukking brengen in een verlaging van
de premies. Het UWV daarentegen dient nog gedurende een reeks van jaren langer
dan vijf jaar (maar korter dan tien jaar) lopende WGA-uitkeringen te
financieren uit de premiecomponent WGA-lasten van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas. Dit verschil wordt aangeduid als "de rentehobbel”.
Om te voorkomen dat werkgevers kiezen voor het
eigenrisicodragen uitsluitend omdat de publieke premie als gevolg van de
rentehobbel hoger wordt vastgesteld en derhalve met het doel om de concurrentie
tussen het UWV en private verzekeraars in stand te houden, wil de regering deze
rentehobbel "mitigeren”. De premiecomponent WGA-lasten van de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas zal daartoe gedurende maximaal twaalf jaar vanaf
2020 lager worden vastgesteld. Dat
gebeurt door het (bij de berekening van de hoogte van deze premiecomponent als
uitgangspunt te hanteren) gemiddelde percentage te verminderen met een
rentehobbelpercentage[21] dat
door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt vastgesteld in
overleg met het UWV en dat ter beoordeling aan De Nederlandse Bank zal worden
voorgelegd.
Het tekort dat in de Werkhervattingskas ontstaat door lagere
premieopbrengsten wordt in de jaren daarna weer ingelopen door de premie dan juist
hoger vast te stellen dan nodig is om deze lastendekkend te doen zijn. Naar
verwachting zal het mitigeren van de rentehobbel daardoor aan de orde zijn tot
2040.
Om te voorkomen dat de verlaging van de premie in de eerste
jaren. gevolgd door een verhoging van de premie in de latere jaren, gevolgen
heeft voor de overheidsfinanciën wordt de verlaging van de premiecomponent
WGA-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas in de eerste
jaren gecompenseerd door een hogere vaststelling van de basispremie. Omgekeerd
wordt dan in de latere jaren de hogere vaststelling van de premiecomponent
WGA-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas weer
gecompenseerd door een lagere vaststelling van de basispremie.
Werkgevers die eigenrisicodrager zijn betalen wel de
basispremie maar niet de premiecomponent WGA-lasten van de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas. Zij betalen daardoor mee aan de verlaging van de
premiecomponent WGA-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas
die in de eerste jaren nodig is ter mitigering van de rentehobbel. Omgekeerd
profiteren zij in de latere jaren van de verlaging van de basispremie die daarop
volgt om de verhoging van de premiecomponent WGA-lasten van de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas te compenseren.
Commentaar:
De concurrentie tussen
het UWV en private verzekeraar is een kunstmatige concurrentie in die zin dat
er een groot verschil is tussen de financieringsstelsels die beiden verplicht
zijn te hanteren. Er zijn daarom wettelijke regels nodig om die concurrentie
mogelijk te maken en in stand te houden. Met name nieuwe regels leiden steeds
tot een verstoring van de concurrentieverhoudingen in die zin dat werkgevers hun
besluiten om al dan niet over te stappen van het ene stelsel naar het andere
daarop baseren. De overheid heeft helaas regelmatig aanleiding gezien om de
regels te wijzigen, het meest recent nog per 1 januari 2017[22].
De nieuwe ingreep in 2020 zal opnieuw leiden tot een verstoring van de
concurrentieverhoudingen. De gevolgen van deze ingreep zullen zich volgens de
regering nog doen voelen tot 2040. Dat is met name ernstig omdat een goede
reden voor deze ingreep ontbreekt.
Bij de invoering van
de WIA was ook sprake van een "rentehobbel”. Toen was het juist het UWV dat in
het voordeel was doordat alleen nog maar de eerste jaren van de nieuwe
WGA-uitkeringen uit de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas moesten
worden bekostigd, terwijl private verzekeraars toen direct een premie moesten
heffen waaruit maximaal tien jaar WGA-uitkering zou moeten worden betaald.
Destijds werd daarom de publieke premie juist verhoogd in verband met de
rentehobbel. Met het geld dat het UWV daardoor te veel binnen kreeg worden op
dit moment de lopende WGA-uitkeringen gefinancierd waarvoor werkgevers niet
langer hoeven te betalen als zij op of na 1 januari 2017 eigenrisicodrager voor
de WGA worden.
Aanpassing van de
opslag of korting
De regering vindt het niet wenselijk dat publiek verzekerde
werkgevers nog tot en met 2033 meebetalen aan vóór 2022 ingegane
WGA-uitkeringen die nog gedurende tien jaar voor rekening van de werkgever zijn,
terwijl werkgevers al vanaf 2020 nog "slechts” financieel risico lopen
gedurende vijf jaar. Daarom wil de regering vanaf 2020 WGA-uitkeringen die
langer dan vijf jaar lopen niet meer in aanmerking nemen bij het bepalen van de
premiecomponent WGA-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas[23].
Commentaar:
Met deze maatregel
kent de regering achteraf een voordeel toe aan publiek verzekerde werkgevers,
welk voordeel aan eigenrisicodragers wordt onthouden. Immers: de
eigenrisicodrager heeft voor de verzekering van het risico van de betaling van
de WGA-uitkering een premie betaald die uitgaat van een uitkering gedurende tien
jaar. De publiek verzekerde werkgever daarentegen vindt door deze maatregel
uiteindelijk slechts vijf van deze tien jaar terug in de hoogte van de
premiecomponent WGA-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas.
Het voordeel werkt bovendien voor de publiek verzekerde werkgevers nog twee
jaar verder terug, omdat de betaalde WGA-uitkeringen pas twee jaar later in
aanmerking worden genomen bij de berekening van de premiecomponent WGA-lasten
van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas. Ten aanzien van de (ex-)
werknemer die op 1 januari 2013 arbeidsongeschikt is geworden geldt dat de
WGA-uitkering op 1 januari 2020 vijf jaar van invloed is geweest op de
berekening van de premiecomponent WGA-lasten van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas, waarna de resterende vijf jaar met ingang van 1 januari
2020 vervallen. De werkgever die eigenrisicodrager is, heeft op 1 januari 2020
de WGA-uitkering al zeven jaar betaald en dient deze bovendien nog drie jaar te
blijven betalen.
Er is bovendien geen
enkele reden voor deze bevoordeling van de publiek verzekerde werkgever. Het
nadeel dat de publiek verzekerde werkgever lijdt doordat hij nog een aantal
jaren een hogere premie moet betalen als gevolg van het feit dat de
WGA-risicoperiode in het verleden tien jaar bedroeg, wordt immers al
gecompenseerd door de verlaging van de premiecomponent WGA-lasten van de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas die het gevolg is van het mitigeren
van de rentehobbel.
Vervallen van
rekenpercentage
Bij de berekening van zowel de premiecomponent WGA-lasten
als de premiecomponent ZW-lasten van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas wordt thans uitgegaan van het rekenpercentage. Het
rekenpercentage wordt jaarlijks op voorstel van het UWV door de Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgesteld. Om het rekenpercentage te kunnen
berekenen moet eerst het gemiddelde percentage worden vastgesteld. Dat is het
percentage aan premie dat in een bepaald kalenderjaar over de verwachte totale
loonsom van alle publiek verzekerde werkgevers in Nederland moet worden
berekend om het verwachte bedrag van de WGA-uitkeringen te kunnen bekostigen
dat in het betreffende kalenderjaar moet worden betaald. Het gemiddelde
percentage komt dus tot stand door op basis van de "begroting” van de
Werkhervattingskas te berekenen wat een kostendekkende premie zou zijn.
Het rekenpercentage wordt vervolgens vastgesteld door het
gemiddeld percentage te verhogen met een opslag die nodig is omdat niet alle
werkgevers de (volledige) premie betalen. Met name vindt premiederving plaats
doordat de premie gemaximeerd is. Het deel van de premie boven het maximum
wordt dan immers niet betaald. In de toelichting op de wijziging van het
Besluit Wfsv noemt de regering alleen dit voorbeeld, maar het gaat bijvoorbeeld
ook om premie die gederfd wordt doordat werkgevers failliet zijn gegaan, of
geen personeel meer hebben en dus geen premie meer betalen[24].
Doordat de minimum en de maximumpremie worden vastgesteld op
basis van het gemiddelde percentage (namelijk respectievelijk 25% van het
gemiddelde percentage en 400% van het gemiddelde percentage) betalen werkgevers
die de minimumpremie en werkgevers die de maximumpremie betalen niet mee aan de
financiering van het deel van de premie dat op bovengenoemde wijzen wordt
gederfd. Deze financiering wordt aldus uitsluitend opgebracht door werkgevers
die een premie tussen het minimum en het maximum betalen.
De regering wil in deze situatie verandering brengen en doet
dat door het rekenpercentage te laten vervallen en door de benodigde opslag
direct toe te passen op het gemiddelde percentage. Daardoor worden de
minimumpremie en de maximumpremie ook hoger en betalen ook werkgevers die de
minimumpremie betalen mee aan die opslag (namelijk voor 25%) evenals werkgevers
die de maximumpremie betalen (voor 400%).
Commentaar:
Deze aanpassing komt
een rechtvaardige verdeling van lasten ten goede. Voor werkgevers die de
minimumpremie betalen en (in veel hogere mate) voor werkgevers die de
maximumpremie betalen betekent het een verhoging van de premie.
Grens kleine en
middelgrote werkgevers
Om individuele risico’s voor kleine werkgevers te
verkleinen, wordt de grens tussen kleine werkgevers en middelgrote werkgevers
verhoogd van 10 x het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer (voor de
berekening van de premie over 2018: een premieplichtig loon over 2016 van €
328.000) naar 25 x het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer[25]
(voor de berekening van de premie over 2018 zou dat zijn: een premieplichtig
loon over 2016 van € 820.000). Kleine werkgevers worden ontzien omdat aan
hen minder mogelijkheden toegedicht worden om de arbeidsongeschiktheid van
(ex-) werknemers te beïnvloeden.
Kleine werkgevers betalen een gedifferentieerde premie die
per sector wordt vastgesteld[26].
Voor middelgrote werkgevers wordt de gedifferentieerde premie vastgesteld op
basis van een gewogen gemiddelde van de sectorale premie (zoals die voor de kleine
werkgever geldt) en van de individuele premie op basis van de aan de werkgever
toe te rekenen Ziektewet- respectievelijk WGA-uitkeringen die twee jaar eerder
zijn uitbetaald aan de (ex-) werknemers van de betreffende werkgever (zoals die
voor de grote werkgever geldt)[27].
Commentaar:
De wetgever is in het
verleden nogal ambivalent geweest als het ging om de vraag of ook kleine
werkgevers de gevolgen van de premiedifferentiatie zouden dienen te
ondervinden. Bij de invoering van de premiedifferentiatie bij de wet Pemba in
1998 was geen uitzondering gemaakt voor kleine werkgevers. Die uitzondering
kwam er in 2003 alsnog. Bij de invoering van de WIA in 2006 werd echter weer
geen uitzondering gemaakt voor kleine werkgevers, maar vanaf 2014 kwam die er
toch als gevolg van de wet Bezava.
Ook de grens tussen
groot (middelgroot) en klein is in de loop van de jaren meerdere keren verlegd.
In 2003 werd de grens verhoogd van 15 maal het gemiddelde premieplichtige loon
per werknemer naar 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer.
Ook bij de invoering van de WIA in 2006 bleef de grens op 25 maal het
gemiddelde premieplichtige loon per werknemer. Bij de invoering van de wet
Bezava in 2014 ging de grens omlaag naar 10 maal het gemiddelde premieplichtige
loon per werknemer (waarbij ook de klasse middelgroot ontstond). Met ingang van
2020 wil de regering dat de grens dus weer terugbrengen naar 25 maal het
gemiddelde premieplichtige loon per werknemer. Grenzen zijn altijd enigszins
arbitrair en inzichten kunnen in de loop van de tijd wijzigen, maar toch dringt
de vraag zich op waarom het overheidsbeleid ten aanzien van deze grote groep
werkgever zo inconsistent is.
Dat de grens wordt
opgetrokken naar 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer
heeft vermoedelijk te maken met het feit dat de regering van plan is om de duur
van de periode waarin kleine werkgever verplicht zijn om aan zieke werknemers
het loon tijdens ziekte door te betalen, terug te brengen van twee jaar
(eigenlijk: 104 weken) naar één jaar. Het regeerakkoord spreekt in dat verband
over "werkgevers met minder dan 25 werknemers”. Mogelijk zal bij de uitwerking
van de voorstellen (waarover overigens nog de nodige discussie bestaat) blijken
dat ook hier de grens getrokken wordt bij "25 maal het gemiddelde premieplichtige
loon per werknemer”.
Het optrekken van de
grens tussen kleine en middelgrote werkgevers betekent dat de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas voor meer werkgevers wordt vastgesteld op basis van
een sectorale premie. Daardoor zullen meer werkgevers geen directe invloed
ondervinden van de toekenning van een Ziektewet- of WGA-uitkering aan een (ex-)
werknemer. Voor deze groep werkgever zal het eigenrisicodragen daardoor minder
snel interessant zijn. Mogelijk is eigenrisicodragen nog interessant voor
werkgevers met een benedengemiddeld risico, waardoor de premie van een
verzekeraar in betekenisvolle mate lager is dan de sectorale premie die zij bij
het UWV zouden moeten betalen. Als het premieverschil dan vervolgens over een
wat hogere loonsom zou moeten worden berekend, is nog voorstelbaar dat een
kleine werkgever kiest voor de mogelijkheid van eigenrisicodragen. Tegenover
een eventueel positief premieverschil staat voor de werkgever echter wel het
nadeel van een langere re-integratieverantwoordelijkheid (niet twee jaar maar
zeven jaar), zodat het maar de vraag is of werkgevers zich alleen door een
premievoordeel zullen laten verleiden om eigenrisicodrager te worden.
Ook voor middelgrote
werkgevers wordt een eventueel voordeel als gevolg van eigenrisicodragen
kleiner. De glijdende schaal die aangeeft welk deel van de te betalen
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas wordt bepaald door de sectorale
premie en welk deel wordt beïnvloed door de Ziektewet- en WGA-uitkeringen van
(ex-) werknemers liep immers voorheen van 10 maal het gemiddelde
premieplichtige loon per werknemer (2018: € 328.000) naar 100 maal het
gemiddelde premieplichtige loon per werknemer (2018: 3.280.000) en loopt vanaf
2020 van 25 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer (€ 820.000)
maar 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer (2018: €
3.280.000). Met name voor middelgrote werkgevers met een premieplichtig loon
dat dichter ligt bij de € 820.000 dan bij de € 3.280.000 zijn de voordelen van
eigenrisicodragen beperkter geworden.
Gescheiden berekening
van sectorale en individuele premies
De premiedifferentiatie die bij de vaststelling van de
premiecomponenten ZW-lasten en WGA-lasten van de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas plaatsvindt, is allereerst gebaseerd op de vaststelling van
het gemiddelde percentage (de premie die in een bepaald kalenderjaar naar
verwachting over de totale loonsom van publiek verzekerde werkgevers moet
worden geheven om de uitkeringen in dat kalenderjaar te kunnen betalen). Voor
kleine werkgevers wordt een sectorale premie vastgesteld en voor grote
werkgevers een premie die individueel bepaald wordt op basis van het bedrag van
de twee jaar eerder aan (ex-) werknemers uitbetaalde Ziektewet- en
WGA-uitkeringen. Voor middelgrote werkgevers is de gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas een gewogen gemiddelde van de sectorale premie en de
individueel bepaalde premie.
Zowel bij het bepalen van de sectorale premie voor kleine werkgevers als bij bepalen
van de individueel bepaalde premie voor grote werkgevers wordt echter uitgegaan
van hetzelfde gemiddelde percentage, dat wordt bepaald op grond van de
loonsommen en uitkeringslasten van alle werkgevers, dus zowel de grote als de kleine.
De regering wil dat veranderen en het gemiddelde percentage voor kleine
werkgevers bepalen op grond van de loonsommen en uitkeringslasten van alleen de
kleine werkgevers en het gemiddelde percentage voor grote werkgevers bepalen op
grond van de loonsommen en uitkeringslasten van alleen de grote werkgevers[28].
Deze wijziging is gunstig voor kleine werkgevers, omdat het
arbeidsongeschiktheidsrisico van kleine werkgevers kleiner is dan dat van grote
werkgevers.
Commentaar:
Naar verwachting
zullen de gevolgen van deze wijziging erg beperkt zijn. De regering verwacht
dat deze zullen wegvallen tegen de jaarlijkse schommelingen van de premie die
toch al gebruikelijk zijn.
Aanpassing van de
berekening van het gemiddelde werkgeversrisicopercentage
Bij de vaststelling van de premiecomponenten ZW-lasten en
WGA-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas vindt de
premiedifferentiatie plaats door vergelijking van het individuele
werkgeversrisicopercentage van een werkgever met door het UWV vastgesteld
gemiddelde werkgeversrisicopercentage. Als het individuele
werkgeversrisicopercentage hoger is dan het gemiddelde
werkgeversrisicopercentage krijgt de werkgever een opslag op het
rekenpercentage. Als het individuele werkgeversrisicopercentage lager is dan
het gemiddelde werkgeversrisicopercentage krijgt de werkgever juist een korting
op het rekenpercentage.
Het werkgeversrisicopercentage bestaat daarbij uit een
vergelijking van het bedrag van de uitkeringslasten van een bepaald jaar met de
loonsom. Oorspronkelijk bestonden beide werkgeversrisicopercentages uit een
vergelijking van de uitkeringslasten van het betreffende jaar (t-2) met het
gemiddelde van de loonsommen van dat jaar en de vier voorafgaande jaren (t-2
tot en met t-6). Per 1 januari 2014 besloot de regering echter om de berekening
van (uitsluitend) het gemiddelde werkgeversrisicopercentage te wijzigen, aldus
dat de uitkeringslasten van het jaar t-2
voortaan vergeleken zouden moeten worden met de loonsom van het jaar t-2 (en
dus niet langer met het gemiddelde van de loonsommen over de jaren t-2 tot en
met t-6)[29].
Toen heette het dat "het gemiddelde werkgeversrisico daardoor beter de
risicoverdeling weerspiegelt van de werkgeverspopulatie waarover de premie
wordt geheven” en zou dat leiden tot "een evenwichtiger verdeling van de opslagen
en kortingen”. Er was destijds geen aandacht voor dat het gevolg was dat bij de vergelijking van
het individuele werkgeversrisicopercentage met het gemiddelde
werkgeversrisicopercentage ongelijke grootheden zouden worden vergeleken.
Kennelijk is de regering nu alsnog tot het inzicht gekomen
dat het vergelijken van ongelijke grootheden toch niet zo verstandig is, want
nu wordt besloten de berekeningen van het individuele
werkgeversrisicopercentage en het gemiddelde werkgeversrisicopercentage "gelijk
te trekken”[30].
Commentaar:
De wijziging in 2014
leidde tot een (licht) hogere vaststelling van de gedifferentieerde premie,
omdat het gemiddelde werkgeversrisicopercentage (vastgesteld op basis van de
loonsom over het jaar t-2) lager werd vastgesteld dan het individuele
werkgeversrisicopercentage (vastgesteld op basis van de gemiddelde loonsom over
de jaren t-2 tot en met t-6). Aangezien de loonsommen jaarlijks stijgen, worden
daardoor dezelfde uitkeringslasten bij de berekening van het gemiddelde werkgeversrisicopercentage
afgezet tegen een hogere loonsom dan bij de berekening van het individuele
werkgeversrisicopercentage. Het gevolg daarvan (een lager
werkgeversrisicopercentage) is ongunstig voor werkgevers omdat het individuele werkgeversrisicopercentage
dan sneller hoger is dan het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, met als
gevolg dan eerder een toeslag op het rekenpercentage moet worden betaald.
Het terugdraaien van
de in 2014 ingevoerde wijziging betekent dat vanaf 2020 de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas weer iets lager wordt vastgesteld.
Joop van Zijl.
[1] Brief van Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 18 januari 2018 (SZW concept
jaarplanning 2018), Tweede Kamer 2017-2018, 34775-XV, nummer 89
[2]
Een concept voor een voorstel voor de Wet arbeidsmarkt in balans werd op 9
april 2018 voor internetconsultatie gepubliceerd.
[3]Vertrouwen in de toekomst, regeerakkoord 2017-2021, VVD, CDA, D66 en
ChristenUnie, 10 oktober 2017, Tweede Kamer 2017-2018, 34700, nummer 34
(bijlage)
[4]
In beide gevallen geldt dat de WGA-loonaanvullingsuitkering niet voor rekening
van de werkgever komt voor zover die hoger is dan de WGA-vervolguitkering. Zie
artikel 117b lid 3 onder f Wfsv en artikel 84 lid 2 WIA.
[5]
Daartoe wordt artikel 1 van de Regeling vaststelling periode eigenrisicodragen
WGA gewijzigd. Door de verwijzing in artikel 117b lid 1 onder a naar artikel 83
lid 2 WIA, waarop de Regeling vaststelling periode eigenrisicodragen WGA is
gebaseerd, geldt de wijziging ook voor de berekening van de gedifferentieerde
premie Werkhervattingskas.
[6]
Artikel 42 WIA.
[7]
Artikel 2b Regeling vaststelling periode eigenrisicodragen WGA.
[8]
Artikel 2.11 lid 2, tweede volzin Besluit Wfsv.
[9]
Artikel 115 lid 1 onder d Wet financiering sociale verzekeringen.
[10]
Artikel 34 lid 1 Wet financiering sociale verzekeringen.
[11]
Artikel 34 lid 2 Wet financiering sociale verzekeringen.
[12]
Artikel 41 lid 1 Wet financiering sociale verzekeringen.
[13]
Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters, Staatsblad
2012, 464.
[14] Brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de
Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer van 9 februari 2018, Tweede
Kamer 2017-2018, 34036, nummer 68 (Wijziging van enkele belastingwetten en
enkele andere wetten ten behoeve van het afschaffen van de Verklaring
arbeidsrelatie (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties))
[15]
Artikel 40 lid 4 Wet financiering sociale verzekeringen.
[16]
Artikel 122q Wet financiering sociale verzekeringen.
[17]
Artikel 82 lid 1 WIA.
[18]
Artikel 2.1b Besluit Wfsv jo. artikel 2.1 lid 1 onder g Besluit Wfsv.
[19]
Artikel 11 lid 2 Besluit Wfsv jo. artikel 2.5 lid 1 onder h Besluit Wfsv.
[20]
Ook bij de invoering van de WIA was dit het geval.
[21]
Artikel 2.8a Besluit Wfsv. Het percentage wordt door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks vóór 1 september nader bepaald in de
Regeling Wfsv.
[22]
Wet verbetering hybride markt WGA, Staatsblad 2016, 221.
[23]
Artikel 2.11 lid 2, tweede volzin Besluit Wfsv.
[24]
Zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 2 van het Besluit
premiedifferentiatie WAO, Staatsblad 1997, 338, bladzijde 41.
[25]
Artikel 2.5 lid 1 onder b en c Besluit Wfsv.
[26]
Artikel 2.6 lid 3 Besluit Wfsv.
[27]
Artikel 2.6 lid 5 Besluit Wfsv.
[28]
Artikel 2.8 Besluit Wfsv en artikel 2.10 Besluit Wfsv.
[29]
Besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met
de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas
vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI in verband met de
re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager, Staatsblad 2012,
494.
[30]
Artikel 2.11 lid 3 Besluit Wfsv en artikel 2.12 lid 3 Besluit Wfsv.
Vaktechnisch overleg arbeidsrecht en werknemersverzekeringen
Tijdens het vaktechnisch overleg (vier maal per jaar) bespreken wij vragen van deelnemers en de actualiteiten van de voorgaande drie maanden. De eerstvolgende bijeenkomsten vinden plaats op:
- maandag 2 december 2024: Koning Willem II-stadion, Tilburg
- dinsdag 3 december 2024: De Soesterduinen, Soest
- woensdag 4 december 2024: Van der Valk Hotel Zwolle
- maandag 9 december 2024: Flonk Hotel Groningen Zuid (of online)
- dinsdag 10 december 2024: Novotel Hotel Eindhoven (Best)
- woensdag 11 december 2024: Van der Valk Hotel Middelburg (of online)
- donderdag 12 december 2024: Van der Valk Hotel Akersloot (of online)
- donderdag 19 december 2024: Van der Valk Hotel Dordrecht
Online deelname is mogelijk bij de bijeenkomsten van maandag 9 december, woensdag 11 december 2024 en donderdag 12 december 2024.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!