Nieuwe kansen voor besparing op WGA-lasten voor (middel)grote werkgevers
Indien aan een (ex-) werknemer een
WGA-uitkering wordt toegekend, heeft dat belangrijke financiële gevolgen voor
middelgrote en grote werkgevers. Werkgevers hebben daarbij de keus op welke
wijze zij die financiële gevolgen willen ondervinden: ofwel zij betalen de
WGA-uitkeringen van hun (ex-) werknemers zelf, in welk geval zij feitelijk
verplicht zijn dit risico te verzekeren bij een verzekeringsmaatschappij, ofwel
zij betalen aan de belastingdienst een gedifferentieerde premie die (twee jaar
later) verhoogd wordt vastgesteld als gevolg van de uitbetaling van een
WGA-uitkering aan een (ex-) werknemer. Gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas
Deze gedifferentieerde premie, de
gedifferentieerde premie Werkhervattingskas, valt uiteen in drie verschillende premiecomponenten:
de premiecomponent WGA-lasten vaste
dienstbetrekkingen (WGA-vast);
de premiecomponent WGA-lasten flexibele
dienstbetrekkingen (WGA-flex);
de premiecomponent ZW-lasten (Ziektewet).
De werkgever behoeft geen premie te
betalen voor de premiecomponenten betreffende uitkeringen waarvoor de werkgever
eigenrisicodrager is. De mogelijkheid eigenrisicodrager te worden voor de
WGA-uitkeringen van flexwerkers ontstaat echter pas op 1 januari 2017, zodat
werkgevers in elk geval in 2016 de premiecomponent WGA-lasten flexibele
dienstbetrekkingen van de gedifferentieerde premie nog zullen moeten betalen.
Kleine,
middelgrote en grote werkgevers
De wijze waarop de gedifferentieerde
premie wordt vastgesteld is verschillend voor kleine werkgevers, middelgrote
werkgevers en grote werkgevers. De grens tussen kleine en middelgrote
werkgevers en de grens tussen middelgrote en grote werkgevers wordt bepaald aan
de hand van de premieplichtige loonsom. Voor het jaar 2016 is daarbij de
premieplichtige loonsom van 2014 bepalend.
Kleine
werkgever
Een kleine werkgever is een
werkgever waarvan het premieplichtige loon twee kalenderjaren eerder (voor de
premie over het jaar 2016 dus in 2014) kleiner dan of gelijk is aan tien maal
het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer (€ 319.000). Voor kleine
werkgevers geldt een vaste premie die per sector wordt vastgesteld.
Grote
werkgever
Een grote werkgevers is een
werkgever waarvan het premieplichtige loon twee kalenderjaren eerder (voor de
premie over het jaar 2016 dus in 2014) groter is dan honderd maal het
gemiddelde premieplichtige loon per werknemer (€ 3.190.000). Voor grote
werkgevers geldt dat de premie volledig wordt bepaald aan de hand van de
bedragen van de WGA-uitkeringen die twee jaar eerder aan (ex-) werknemers zijn
uitbetaald.
Middelgrote
werkgever
Een middelgrote werkgever is een
werkgever waarvan het premieplichtige loon twee kalenderjaren eerder (voor de
premie over het jaar 2016 dus in 2014) groter is dan tien maal het gemiddelde
premieplichtige loon per werknemer (€ 319.000) maar kleiner dan of gelijk aan
honderd maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer (€ 3.190.000). Voor
middelgrote werkgevers geldt dat de premie gedeeltelijk wordt beïnvloed door de
WGA-uitkeringen die twee jaar eerder aan (ex-) werknemers zijn uitbetaald en
dat de premie voor het overige deel per sector wordt vastgesteld, een en ander
op basis van een gewogen gemiddelde. Hoe groot het deel van de premie is dat
wordt beïnvloed door de WGA-uitkeringen van ex-werknemers hangt af van de
hoogte van de premieplichtige loonsom van de werkgever. Hoe dichter die bij de
bovengrens met de grote werkgever ligt, hoe groter het deel van de premie is
dat beïnvloed wordt door de of WGA-uitkering van de ex-werknemer.
Uitwerking
gedifferentieerde premie
De gedifferentieerde premie
Werkhervattingskas is erg duur. Voor een grote werkgever met een (door de jaren
heen gelijk gebleven) loonsom van € 4 miljoen betekent de uitbetaling van een
WGA-uitkering aan een (ex-) werknemer in 2014 dat de gedifferentieerde premie
in 2016 stijgt met:
WGA-vast: € 18.128
WGA-flex: € 22.800
Voor veel grote werkgevers en voor
een belangrijk deel van de middelgrote werkgevers is het dan ook in beginsel
aantrekkelijker om de uitkering als eigenrisicodrager zelf te betalen. Tot 1
januari 2017 is eigenrisicodragen voor het WGA-flex risico echter nog
onmogelijk.
U kunt hier zelf de hoogte
van uw gedifferentieerde premie berekenen. Eigenrisicodragen WGA
Op 22 juni 2015 heeft de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief naar de Tweede Kamer gestuurd
waarin hij een wijziging aankondigt voor het wettelijke systeem waarbij
werkgevers de keus hebben om WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers zelf te
betalen dan wel om ter zake van de betaling van deze WGA-uitkeringen door het
UWV twee jaar later een verhoogde gedifferentieerde premie aan de
belastingdienst te betalen. Deze keuze wordt (niet geheel correct) in de
praktijk wel aangeduid als een keuze tussen publiek en privaat verzekeren.
Beoogd is steeds geweest dat het UWV en private verzekeraars
met elkaar zouden concurreren. Deze concurrentie is een voortdurend punt van
zorg omdat het in feite gaat om twee geheel verschillende systemen. Het
belangrijkste verschil tussen beide systemen is dat de gedifferentieerde premie
die in het publieke stelsel betaald moet worden, gebaseerd is op het zogenaamde
"omslagstelsel”. Daarbij worden de uitkeringen van een bepaald jaar bekostigd
uit de premies van dat jaar. Private verzekeraars moeten hun premies echter
vaststellen op grond van het "rentedekkingsstelsel”. Daarbij worden de
uitkeringen van een bepaald jaar bekostigd uit de premies van het jaar waarin
de werknemer arbeidsongeschikt is geworden. Private verzekeraars zijn daardoor
in het nadeel doordat zij ook toekomstige uitkeringen uit de premie moeten
kunnen betalen. De premie moet dan dus hoger zijn. Het verschil in financiering
van de uitkeringen betekent ook dat de hoogte van de premie in het publieke
stelsel wordt bepaald door risico’s uit het verleden (die namelijk hebben
geleid tot een uitkering in het heden) terwijl de hoogte van de premie in het
private stelsel wordt bepaald door een inschatting van het risico in de
toekomst. Vanwege het verschil in financieringsstelsel zal de premie van private
verzekeraars in het begin hoger zijn. In de eerste jaren is daarom de publieke
premie kunstmatig verhoogd met een "rentehobbelopslag” om private verzekeraars
toch in staat te stellen met het UWV te concurreren.
Andere verschillen tussen beide systemen die in de brief van
de Minister worden genoemd zijn:
private verzekeraars kunnen zelf de duur van het
contract bepalen en het UWV niet;
private verzekeraars kunnen extra diensten
aanbieden die effect kunnen hebben op de premie en het UWV niet;
private verzekeraars hebben geen
acceptatieplicht en het UWV wel;
private verzekeraars hebben de mogelijkheid om
hun producten onder de aandacht van werkgevers te brengen en het UWV niet;
private verzekeraars maken kosten van acquisitie
en het UWV niet.
Private verzekeraars hebben de
afgelopen jaren grote verliezen gemaakt op de betreffende verzekeringen. In de
brief van de Minister wordt een schadebedrag genoemd van € 1,6 miljard tot en
met 2013. Als oorzaken daarvan worden in de brief genoemd de gebrekkige kwaliteit
van data die verzekeraars tot hun beschikking zouden hebben gehad en het
concurreren op prijs om op die manier marktaandeel te verwerven. Onder invloed
van deze verliezen zijn verzekeraars hun acceptatiebeleid gaan aanscherpen en
hun premies gaan verhogen. Dit heeft er toe geleid dat een groot aantal
werkgevers in 2014 en 2015 besloten heeft om het eigenrisicodragen te
beëindigen en terug te keren in het publieke stelsel. Deze werkgevers hebben
dat vooral gedaan vanwege een korte termijn voordeel. Omdat alle
WGA-uitkeringen die aan deze werkgevers moesten worden toegerekend door de
verzekeraars werden betaald (dit zogenaamde "uitlooprisico” is meeverzekerd)
begonnen deze werkgevers bij het UWV met de minimumpremie (kleine werkgevers
met de sectorpremie en middelgrote werkgevers met een gewogen gemiddelde van de
minimumpremie en de sectorpremie). Omdat er de eerste twee jaren geen nieuwe
WGA-uitkeringen bij zouden komen vanwege de wachttijd van 104 weken en omdat
nieuwe WGA-uitkeringen in het publieke stelsel pas na twee jaar leiden tot
verhoging van de gedifferentieerde premie, waren deze werkgevers verzekerd van
betaling van de minimumpremie gedurende de eerste vier jaar. Daarna zouden
nieuwe WGA-uitkeringen opnieuw leiden tot verhoging van de gedifferentieerde
premie, hetgeen dan weer onvoordelig zou zijn omdat die verhoging van de
gedifferentieerde premie veel duurder is dan het bedrag van de uitkering dat
als eigenrisicodrager zou moeten worden betaald.
Wijzigingen
per 1 januari 2017
Verzekeraars zagen zich hierdoor
enerzijds geconfronteerd met een grote schadelast die zij nog lange tijd zouden
moeten financieren, terwijl anderzijds hun verzekerden vanwege dit incidentele
financiële voordeel hun verzekeringen beëindigden, waardoor er ook geen nieuwe premies
meer binnen kwamen waarmee de verzekeraars hun verliezen uit het verleden
zouden kunnen goed maken. De verzekeraars hebben zich daarover bij de Minister
beklaagd en de Minister heeft nu maatregelen aangekondigd die een einde moeten
maken aan dit incidentele voordeel dat in de ogen van de Minister het gelijke
speelveld tussen private verzekeraars in het UWV bemoeilijkt.
In zijn brief kondigt de Minister de
volgende maatregelen aan:
Vanaf 1 januari 2017 wordt de premie van
(middel)grote werkgevers die na een periode van eigenrisicodragen terugkeren
naar het UWV gebaseerd op de WGA-lasten in het verleden, ook als die zijn
ontstaan tijdens de periode van het eigenrisicodragen.
De extra gedifferentieerde premie die aldus moet
worden betaald zonder dat daar WGA-uitkeringen tegenover staan die uit die
premie gefinancierd moeten worden, wordt gebruikt om werkgevers die
eigenrisicodrager willen worden niet langer te verplichten om WGA-uitkeringen
van (ex-) werknemers die al arbeidsongeschikt zijn en die al een WGA-uitkering
hebben of zullen krijgen (inlooprisico), ook als eigenrisicodrager zelf te gaan
betalen. Deze zogenaamde staartlasten worden voortaan publiek gefinancierd.
De Minister wil de voorgenomen
wijziging per 1 januari 2017 invoeren, zodat de wijziging tegelijkertijd in
werking zal treden met de mogelijkheid om eigenrisicodrager te worden voor de
WGA-uitkeringen van flexwerkers.
Het wetsvoorstel zal dit najaar nog
bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het wetsvoorstel staat onder de naam
"Wijziging Wet WIA en Wfsv i.v.m. aanpassing gelijkspeelveld WGA” op de lijst
van spoedeisende wetsvoorstellen en de Minister heeft de Tweede Kamer verzocht
om het wetsvoorstel vóór 20 december 2015 af te handelen.
Overgangsrecht
Teneinde te voorkomen dat werkgevers
op de voorgenomen wijziging gaan anticiperen en om marktverstorend gedrag en
grote overgangskosten te voorkomen, zal de nieuwe premiestelling per 1 januari
2017 gaan gelden voor alle werkgevers die na 1 juli 2015 vanuit het
eigenrisicodragen terugkeren naar het publieke stelsel. In 2016 betalen deze
werkgevers dan nog wel premie volgens de huidige premiestelling (minimumpremie
of sectorpremie). Ook de nieuwe wijze van afbakenen van het
eigenrisicodragerschap (zonder inlooprisico) zal vanaf 1 januari 2017 gaan
gelden voor werkgevers die na 1 juli 2015 eigenrisicodrager worden
(terugwerkende kracht). In 2016 moeten deze werkgevers de WGA-uitkeringen die
tot het inlooprisico behoren dan nog wel zelf moeten betalen. Voor werkgevers
die op of vóór 1 juli 2015 zijn teruggekeerd naar het publieke stelsel c.q.
eigenrisicodrager zijn geworden wil de Minister niets veranderen (eerbiedigende
werking).
Incidenteel voordeel voor werkgevers die na eigenrisicodragen zijn teruggekeerd
bij UWV en daarna weer eigenrisicodrager worden?
Aanvankelijk leken de werkgevers
die al waren overgestapt van het eigenrisicodragen naar het publieke stelsel de grote winnaars te zijn. Enerzijds zouden zij maximaal vier jaar lang het voordeel van betaling van de
minimumpremie genoten en anderzijds zouden zij bij een overstap naar het
eigenrisicodragen na die vier jaar nu ook niet zelf de WGA-uitkeringen behoeven te te
betalen van de werknemers die in die eerste vier jaar arbeidsongeschikt zijn
geworden, terwijl zij dat nadeel op lange termijn aanvankelijk voor lief hadden
genomen vanwege het voordeel van vier jaar lage premie op de korte termijn.
Het zou aanvankelijk zelfs voor (middel)grote werkgevers
mogelijk zijn om in 2016 nog van het bovengenoemde voordeel te profiteren. In een
brief aan de Tweede Kamer van 7 september 2015 had de Minister erkend dat ook
werkgevers waarvan het eigenrisicodragen na 1 juli 2015 is geëindigd, niet
geconfronteerd zouden worden met een inlooprisico als zij opnieuw
eigenrisicodrager zouden worden. De Minister erkende zelfs dat de bepaling van artikel
40 lid 3 Wet financiering sociale verzekeringen (volgens welke een werkgever
die het eigenrisicodragen heeft beëindigd gedurende de eerste drie jaren daarna
geen toestemming krijgt om weer eigenrisicodrager te worden) niet geldt indien
het eigenrisicodragen is geëindigd vanwege het van rechtswege eindigen van de
garantieverklaring. De minister erkende dat een ongewenst effect zou optreden wanneer
werkgevers in 2016 naar het UWV zouden terugkeren en in 2017 weer voor
eigenrisicodragerschap zouden kiezen omdat zij dan eerst in 2016 zouden profiteren van een
jaar de lage minimumpremie terwijl zij vervolgens in 2017 de lasten van de
werknemers die in 2016 ziek zijn geworden bij het UWV zouden achterlaten, maar de
minister zag aanvankelijk geen oplossing voor dit ongewenste effect. Het UWV zou dan
langere tijd twee verschillende premiesystemen naast elkaar moeten hanteren,
wat complex is en technisch niet uitvoerbaar.
Bij brief aan de Tweede Kamer van 21 september 2015 heeft de Minister echter laten weten dat hij toch maatregelen zal treffen om dit incidentele voordeel te voorkomen. De Minister doet dat door per 1 januari 2016 een wetswijziging door te voeren waardoor ook
werkgevers waarvan het eigenrisicodragen is geëindigd door de intrekking
van de garantie de eerstvolgende drie jaar geen eigenrisicodrager
kunnen worden.
Gevolgen
van de voorgenomen wetswijziging
1.
Vanaf 1 januari 2017 geen voordeel meer bij terugkeer naar publieke stelsel
De voorgenomen maatregelen hebben
tot gevolg dat het na 1 januari 2017 niet meer financieel interessant is om het
eigenrisicodragen te beëindigen uitsluitend vanwege het incidentele voordeel
dat in het publieke stelsel in de eerste vier jaar de minimumpremie wordt
betaald. Vanaf 2017 betalen werkgevers die terugkeren in het publieke stelsel
immers een gedifferentieerde premie die gebaseerd is op de uitbetaalde
WGA-uitkeringen, ook als die niet ten laste zijn gekomen van de
Werkhervattingskas omdat ze betaald zijn door (de verzekeraar van) de werkgever
als eigenrisicodrager. Omdat die gedifferentieerde premie voor grote werkgevers
doorgaans veel hoger is dan het bedrag van de uitkering is dat voor hen waarschijnlijk
een onvoordelige optie.
2.
Eigenrisicodragen ook interessant voor werkgevers met inlooprisico
Anderzijds hebben deze maatregelen tot
gevolg dat eigenrisicodragen per 1 januari 2017 ook interessant wordt voor
werkgevers die vanwege reeds lopende WGA-uitkeringen (die bij een overstap naar
eigenrisicodragen door de werkgever zelf zouden moeten worden betaald en die in
de praktijk door verzekeraars qua risico als een "brandend huis” werden gezien
en daardoor moesten worden afgekocht met een afkoopsom, aangezien de
verzekeraar wel ook voor die WGA-uitkeringen garant zou moeten staan) tot nu
toe feitelijk niet de mogelijkheid hadden om eigenrisicodragers te worden. Te
verwachten is dan ook dat het aantal eigenrisicodragers hierdoor zal toenemen.
Om per 1 januari 2017
eigenrisicodrager te kunnen worden (alsdan zowel voor de werknemers met een
vast arbeidscontract als voor de flexwerkers) moeten deze werkgevers uiterlijk
op 1 oktober 2016 een aanvraag bij de belastingdienst indienen. In verband met
de advisering en zorgvuldige afweging die daarbij vereist is en (indien van
toepassing) in verband met het adviesrecht van de ondernemingsraad, doen
werkgevers verstandig aan om daarmee niet tot het laatst te wachten.
Klik hier voor meer
informatie over advisering ten aanzien van eigenrisicodragen.
3.
Gewijzigd belang bij bezwaar en beroep tegen WGA-besluiten van UWV
Een ander gevolg is tenslotte dat
werkgevers een gewijzigd belang hebben bij het in bezwaar verifiëren en het in
bezwaar, beroep of hoger beroep betwisten van beslissingen over WGA-uitkeringen
van (ex-) werknemers.
Werkgevers die geen
eigenrisicodrager zijn maar die per 1 januari 2017 wel eigenrisicodrager zullen
worden, hebben geen direct belang bij het maken van bezwaar tegen beslissingen
betreffende WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers indien die beslissingen
gevolgen hebben voor de betaling van de WGA-uitkeringen in of na 2015. Deze
beslissingen leiden immers tot verhoging van de gedifferentieerde premie in
2017, die zij dan niet meer zullen betalen als zij vanaf 1 januari 2017
eigenrisicodrager worden.
Werkgevers die eigenrisicodrager
zullen worden hebben echter wel nog een belang indien en voor zover de
beslissingen de hoogte van de gedifferentieerde premie beïnvloeden die nog
betaald moet worden voordat men eigenrisicodrager wordt. Daarbij speelt een rol
dat het uitbetaalde bedrag van de WGA-uitkering pas twee jaar later de hoogte
van de gedifferentieerde premie beïnvloedt. Verder behouden werkgevers nog wel
een indirect belang bij de beslissingen over de WGA-uitkeringen van (ex-)
werknemers, ook als deze uiteindelijk niet de hoogte van de gedifferentieerde
premie zullen beïnvloeden omdat de werkgever voordien eigenrisicodrager zal
worden, aangezien verzekeraars de hoogte van de te betalen premie zullen laten
bepalen door een inschatting van het risico voor de toekomst, die voor een
belangrijk deel bepaald zal worden door het aantal en het bedrag van de
WGA-uitkeringen die in het verleden zijn verstrekt. Verder dient de
mogelijkheid onder ogen te worden gezien dat de werkgever uiteindelijk zou
kunnen besluiten om toch geen eigenrisicodrager te worden, bijvoorbeeld vanwege
de hoogte van de premie die verzekeraars zouden verlangen of vanwege de daarbij
te stellen voorwaarden.
Werkgevers die eigenrisicodrager zijn hebben belang bij de
beslissingen over de WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers, ondanks dat het de
verzekeringsmaatschappij is die die uitkeringen betaalt, omdat de
verzekeringsmaatschappij de premie zeker bij grote werkgevers voor een
belangrijk deel bepaalt op grond van de in het verleden betaalde
WGA-uitkeringen. Bovendien zou de hoogte van de gedifferentieerde premie die
moet worden betaald na het eindigen van het eigenrisicodragen mede worden
bepaald door de WGA-uitkeringen die tijdens het eigenrisicodragen zijn
ontstaan, ook al worden die door de verzekeringsmaatschappij betaald
(uitlooprisico).
Vaktechnisch overleg arbeidsrecht en werknemersverzekeringen
Tijdens het vaktechnisch overleg (vier maal per jaar) bespreken wij vragen van deelnemers en de actualiteiten van de voorgaande drie maanden. De eerstvolgende bijeenkomsten vinden plaats op:
- maandag 2 december 2024: Koning Willem II-stadion, Tilburg
- dinsdag 3 december 2024: De Soesterduinen, Soest
- woensdag 4 december 2024: Van der Valk Hotel Zwolle
- maandag 9 december 2024: Flonk Hotel Groningen Zuid (of online)
- dinsdag 10 december 2024: Novotel Hotel Eindhoven (Best)
- woensdag 11 december 2024: Van der Valk Hotel Middelburg (of online)
- donderdag 12 december 2024: Van der Valk Hotel Akersloot (of online)
- donderdag 19 december 2024: Van der Valk Hotel Dordrecht
Online deelname is mogelijk bij de bijeenkomsten van maandag 9 december, woensdag 11 december 2024 en donderdag 12 december 2024.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!