De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft besloten om de
verruimde mogelijkheid voor werkgevers om aan werknemers jonger dan 27
jaar een arbeidscontract voor bepaalde tijd aan te bieden, op 1 januari
2012 eindigt. De Minister had de mogelijkheid om de tijdelijke
wettelijke maatregel die ter zake was getroffen te verlengen tot 1
januari 2014, maar maakt van deze mogelijkheid geen gebruik.
Reden
De reden hiervan is dat uit een evaluatie wel is gebleken dat 10.000
jongeren dankzij deze maatregel aan het werk zijn gebleven doordat zij
een vierde contract voor bepaalde tijd heb-ben gekregen, maar dat 9.000
daarvan zonder deze mogelijkheid een contract voor onbepaalde tijd
zouden hebben gekregen. Werkgevers blijken de wettelijke maatregel niet
zo zeer te hebben gebruikt als crisismaatregel (als hoedanig het door de
regering wel bedoeld was) maar als middel om het flexibele deel van het
personeelsbestand op een bepaald niveau te houden.
Wat hield de tijdelijke wettelijke maatregel in?
De tijdelijke wettelijke maatregel (wet van 30 juni 2010, Staatsblad
2010, 274, leidend tot tijdelijke wijziging van artikel 7:668a van het
Burgerlijk Wetboek) hield in dat werkgevers aan een werknemer jonger dan
27 jaar maximaal vier in plaats van maximaal drie arbeidsovereenkomsten
voor bepaalde tijd konden aanbieden in een periode van maximaal 48
plaats van maximaal 36 maanden. De laatste arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd moest dan wel eindigen voordat de werknemer 27 jaar werd.
Wat is het gevolg van het eindigen van de tijdelijke wettelijke maatregel?
Doordat de tijdelijke wettelijke maatregel niet verlengd wordt, kunnen
werkgevers nog uiterlijk tot en met 30 december 2011 gebruik maken van
de mogelijkheid om een vierde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd
in een periode van maximaal 48 maanden aan te bieden. Het overgangsrecht
brengt met zich mee dat deze vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd nog van rechtswege eindigt bij het verstrijken van de
overeengekomen duur, mits ook dan voldaan blijft worden aan de
voorwaarde dat de werknemer op de laatste dag van de vierde
arbeidsovereenkomst nog geen 27 jaar is. Indien een toepasselijke CAO
maar drie (of minder) arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd toestaat
of een kortere maximumduur van de keten van arbeidsovereenkomsten voor
bepaalde tijd toestaat, is zeer de vraag of gebruik kan worden gemaakt
van de wettelijke mogelijkheid om met een werknemer jonger dan 27 jaar
het maximale aantal van vier arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in
de maximale periode van 48 maanden te sluiten. Veiligheidshalve kan
daar dan beter van af worden gezien.
Hoe kan nog vóór het eindigen daarvan gebruik gemaakt worden van de tijdelijke wettelijke maatregel?
Indien de lopende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd pas op of na 31
december 2011 zou verstrijken, zouden werkgevers nog kunnen overwegen
om deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vóór 31 december 2011 als
het ware "open te breken" in die zin dat afgesproken wordt dat de
lopende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eerder dan voorzien en
vóór 31 december 2011 eindigt en dat tegelijkertijd wordt afgesproken
dat al vóór 31 december 2011 (let op: dus niet pas met ingang van 1
januari 2012 maar op uiterlijk met ingang van 31 december 2011) een
nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gaat lopen. Mits deze
arbeidsovereenkomst eindigt voordat de werknemer 27 jaar wordt, zou deze
arbeidsovereenkomst gelet op het destijds vastgestelde overgangsrecht
nog van rechtswege eindigen door het verstrijken van de overeengekomen
duur, mits het maximale aantal van vier arbeidsovereenkomsten voor
bepaalde tijd en de totale maximum duur van de gezamenlijke
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van 48 maanden niet wordt
overschreden.
Welke kanttekeningen moeten daarbij worden gemaakt?
Bij het bovenstaande passen twee kanttekeningen.
De eerste is dat het openbreken van de bestaande arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd en het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd met ingang van een da-tum gelegen vóór 1 januari
2012, de instemming van de werknemer behoeft.
De tweede kanttekening is dat een werknemer achteraf zou kunnen proberen
het openbreken van de bestaande (derde) arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd en het aangaan van een nieuwe (vierde) arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd aan te vechten, op grond van de stelling dat aan hem
niet duidelijk was dat bij een verlenging van de derde
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op of na 1 januari 2012 van
rechtswege sprake zou zijn geweest van een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd. De werknemer zou dan kunnen stellen dat om die reden
aan zijn kant sprake was van dwaling bij het voortijdig beëindigen van
de derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en het aangaan van een
vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, of dat de werkgever
daarbij misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden dan wel van zijn
bevoegdheid om nog een vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan
te gaan. Op basis van die stellingen zou hij dan kunnen proberen de
vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te vernietigen en op grond
van het feit dat de arbeidsverhouding na de derde arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd wel is voortgezet kunnen claimen dat van rechtswege
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Om die reden
raden wij werkgevers die gebruik willen maken van de bovengenoemde
mogelijkheid aan om bij de schriftelijke vastlegging hiervan in een
overweging die voorafgaat aan de vast te leggen afspraken uitdrukkelijk
tot uitdrukking te brengen dat de werkgever de derde arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd voortijdig wenst te beëindigen omdat hij alleen dan
nog vóór 31 december 2011 gebruik kan maken van de mogelijkheid een
vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te sluiten. Daaraan dient
dan te worden toegevoegd dat de werkgever anders op of na 1 januari 2012
alleen nog een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou kunnen
aanbieden en dat de werkgever daartoe (in elk geval vooralsnog) niet
bereid is.
Brief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 9 de-cember 2011, Kamerstuk 32058, nummer H
Bij besluit van 6 december 2011 (Staatscourant 14 december 2011,
nummer 22456) heeft de Minister overigens nog besloten een andere
crisismaatregel in te trekken. Het betreft de verruimde mogelijkheid om
bij de toepassing van het afspiegelingsbeginsel in het geval van een
ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen gemakkelijker een
werknemer als "onmisbaar" buiten beschouwing te laten. Doel van deze
maatregel was om de werkgevers in staat te stellen om vakkrachten te
behouden. Aan de toepassing van deze verruimde mogelijk-heid werden
echter dermate stringente voorwaarden gesteld ten aanzien van de
schriftelijke vastlegging van het scholingsbeleid van de werkgever, dat
zeker in het midden- en kleinbedrijf werkgevers maar zelden aan de
toepassing van deze verruimde mogelijkheid zullen zijn toegekomen.
15 december 2011
mr. J.P.M. (Joop) van Zijl.