Wanneer vormt meewerken aan ontslag tijdens ziekte voor de werknemer een be-nadelingshandeling ten opzichte van het UWV die aanleiding geeft tot weigering van een Ziektewetuitkering?
Jaar en kwartaal
2012, 2e kwartaal
Nummer
5
Bronnen:
Centrale Raad van Beroep 4 april 2012,
www.rechtspraak.nl, LJN: BW1977
Centrale Raad van Beroep 30 november 2011,
www.rechtspraak.nl, LJN: BU6558
Centrale Raad van Beroep 5 december 2007,
www.rechtspraak.nl, LJN: BB9546
Gerechtshof âs-Hertogenbosch 1 april 2008, JAR
2008/183, www.rechtspraak.nl, LJN: BD3939
Sinds 1 oktober 2006 kan een werknemer die meewerkt aan zijn
eigen ontslag aanspraak maken op een WW-uitkering, als hij overigens aan de
voorwaarden voor toekenning van die uitkering voldoet. Van verwijtbare
werkloosheid is op grond van het bepaalde in artikel 24 lid 2 WW nog slechts
sprake als aan het ontslag een dringende reden (voor ontslag op staande voet)
ten grondslag ligt, of als de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer
is geëindigd (tenzij aan de voortzetting van de arbeidsovereenkomst zodanige
bezwaren waren verbonden dat die voortzetting redelijkerwijze niet van hem kon
worden gevergd).
Een zieke werknemer heeft echter geen recht op een
WW-uitkering omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 16 lid 1
onder b WW dat hij beschikbaar moet zijn om arbeid te aanvaarden. Een zieke
werknemer is na het einde van de arbeidsovereenkomst (gedurende de eerste 104
weken van ziekte) aangewezen op een Ziektewetuitkering.
Bij de wetswijziging per 1 oktober 2006 is uitdrukkelijk in
stand gelaten dat de Ziektewetuitkering aan een werknemer wordt geweigerd
indien hij meewerkt aan zijn eigen ontslag en daardoor het recht op
loondoorbetaling verliest, waardoor hij aangewezen raakt op de Ziektewetuitkering.
Het meewerken aan zijn eigen ontslag door een zieke werknemer wordt gezien als
een benadelingshandeling ten opzichte van het UWV, die op grond van artikel 45
lid 1 onder j van de Ziektewet leidt tot een weigering van de
Ziektewetuitkering. Aldus wil de wetgever voorkomen dat de werkgever door het
sluiten van een beëindigingsovereenkomst met de werknemer ontkomt aan de op hem
rustende verplichting om in de eerste 104 weken loon tijdens ziekte te betalen
en de werknemer te re-integreren. Indirect wordt daarmee ook voorkomen dat de werkgever
ontkomt aan de verplichting om een eventuele WGA-uitkering die later aan de
werknemer zou worden toegekend zelf te betalen dan wel om als gevolg van die
WGA-uitkering hogere gedifferentieerde WGA-premie te betalen. Die verplichting
geldt immers niet voor de werkgever als de werknemer voorafgaand aan de
WGA-uitkering een Ziektewetuitkering ontving.
In een uitspraak van 4 april 2012 heeft de Centrale Raad van
Beroep bepaald dat toch een Ziektewetuitkering moest worden toegekend aan een
werknemer die had meegewerkt aan zijn eigen ontslag.
De betreffende werknemer was op 15 februari 2008 ziek
uitgevallen wegens hartklachten. In de tijd dat de werknemer ziek was besloot
de werkgever een reorganisatie door te voeren in verband met gestegen kosten en
verminderde vraag. Met de vakbonden sloot de werkgever een sociaal plan. Op de
afdeling waar de werknemer werkte moesten vier werknemers worden ontslagen
wegens het vervallen van hun arbeidsplaats. Op grond van het daarbij
toepasselijke afspiegelingsbeginsel was de zieke werknemer er daar één van. De
zieke werknemer sloot vervolgens met de werkgever een overeenkomst, op grond
waarvan de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2009 werd beëindigd. Aan de werknemer
werd op grond van die overeenkomst een ontslagvergoeding uitbetaald volgens de
kantonrechtersformule. Vervolgens weigerde het UWV aan de werknemer een
Ziektewetuitkering uit te betalen, omdat hij het UWV zou hebben benadeeld door
mee te werken aan ontslag, terwijl het opzegverbod tijdens ziekte van
toepassing was. Als de werknemer niet met het ontslag akkoord zou zijn gegaan,
zou hij volgens het UWV daarom nog loon van de werkgever hebben ontvangen.
De werknemer stelde dat de
kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou hebben
toegewezen en dat het UWV daarom door het sluiten van de beëindigingsovereenkomst
niet benadeeld was. De Centrale Raad van Beroep ging in die redenering mee. In
het algemeen mag volgens de Raad van een werknemer worden verwacht dat hij zijn
aanspraken op loon tijdens ziekte niet onnodig prijsgeeft. Als hij dat toch
doet is dat meestal te kwalificeren als een benadelingshandeling ten opzichte
van het UWV. Dat geldt in beginsel ook bij bedrijfseconomische omstandigheden
als ontslaggrond, omdat deze ontslaggrond niet uitsluit dat een verzoek tot
ontbinding van de arbeidsovereenkomst verband houdt met het opzegverbod tijdens
ziekte, zodat de kantonrechter het ontbindingsverzoek zou afwijzen. Maar omdat
in de onderhavige zaak de vakbonden hadden ingestemd met het sociaal plan en
als gevolg daarvan de noodzaak tot vermindering van arbeidsplaatsen niet meer
in het geding was, terwijl ook vaststond dat het afspiegelingsbeginsel correct
gehanteerd was, de opzegtermijn in acht was genomen en een vergoeding volgens
de kantonrechtersformule was betaald, was volgens de Centrale Raad van Beroep
de kans dat de kantonrechter een ontbindingsverzoek zou hebben afgewezen,
verwaarloosbaar klein. Onder die omstandigheden leverde het meewerken aan de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen benadelingshandeling ten opzichte
van het UWV op.
De Centrale Raad van Beroep geeft in
deze uitspraak er van blijk dat de vraag of een werknemer een
benadelingshandeling pleegt door mee te werken aan zijn eigen ontslag weliswaar
getoetst moet worden aan strenge normen, maar ook met oog voor de
omstandigheden voor het geval en dat een WW-uitkering alleen kan worden
geweigerd als ook echt sprake is van benadeling van het UWV. Dat de Centrale
Raad van Beroep belang toekent aan het feit dat de werknemer een
ontslagvergoeding volgens de kantonrechtersformule ontving is overigens vreemd,
aangezien het niet toekennen van een dergelijke vergoeding niet
noodzakelijkerwijs wat zegt over de verwijtbaarheid van de werknemer maar ook
het gevolg kan zijn van de financiële situatie van de werkgever.
De uitspraak van de Centrale Raad van
Beroep is opmerkelijk omdat de Centrale Raad van Beroep in een uitspraak van 11
november 2011 nog streng geoordeeld over het plegen van een
benadelingshandeling door een zieke werkneemster die tijdens de periode van de
loonsanctie meegewerkt had aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hier
betrof het een werknemer die situationeel arbeidsongeschikt was als gevolg van
een arbeidsconflict en die na beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen
Ziektewetuitkering maar een WW-uitkering aanvroeg, daarmee tot uitdrukking
brengend arbeidsgeschikt te zijn voor werk bij een andere werkgever. Deze
WW-uitkering werd door het UWV geweigerd wegens het plegen van een
benadelingshandeling ten opzichte van het UWV. De Centrale Raad van Beroep was
van mening dat de werkneemster een benadelingshandeling had gepleegd door nodeloos
het tijdstip te vervroegen waarop zij werkloos zou worden en vond dat de
werkneemster, ook al was de arbeidsverhouding met de werkgever verstoord, een
tweede spoortraject had kunnen volgen. Waarschijnlijk zegt deze uitspraak van
de Centrale Raad van Beroep meer over de houding van de Centrale Raad van
Beroep ten aanzien van loonsancties dan over de houding van de Centrale Raad
van Beroep ten aanzien van het plegen van een benadelingshandeling.
Dat zieke
werknemers alleen in uitzonderingsgevallen zullen mogen meewerken aan hun eigen
ontslag (namelijk alleen als zij ondanks het opzegverbod tijdens ziekte
waarschijnlijk toch zouden zijn ontslagen) volgt uit eerdere jurisprudentie van
de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 5 december 2007, LJN:
BB9546. Werkgevers die met werknemers een beëindigingsovereenkomst sluiten
zonder op dit risico te wijzen, lopen het risico dat de werknemer vervolgens
achteraf op de betuigde instemming tot het sluiten van die overeenkomst kunnen
terugkomen (zie voor een voorbeeld: Gerechtshof
âs-Hertogenbosch 1 april 2008, JAR 2008/183, LJN: BD3939).
Realiseer grote besparingen en laat ons uw premiebesluit 2025 controleren!
Op 27 november 2024 stuurde de belastingdienst aan werkgevers de beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2025. In dit besluit is vermeld hoe hoog de premie is die de werkgever in 2025 aan de belastingdienst moet betalen. Voor (middel)grote werkgevers wordt de hoogte van die premie beïnvloed door de bedragen die in 2023 als Ziektewet- respectievelijk WGA-uitkering zijn uitbetaald aan (ex-) werknemers. Uit de controles van premiebesluiten en daaraan ten grondslag liggende uitkeringsbesluiten die wij in het verleden uitvoerden blijkt dat de kans dat de premie te hoog is vastgesteld maar liefst 74% bedraagt!
U heeft nog:00days,
00hours, 00minutes en
00seconds
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!