Brief van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en van de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer
van 22 juni 2018, Tweede Kamer 2018-2019, 31311, nummer 207
Brief van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en van de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer
van 26 november 2018 (Voortgang uitwerking maatregelen 'werken als
zelfstandige') + Bijlage uitwerking maatregelen ‘werken als zelfstandige’,
Tweede Kamer 2018-2019, 31311, nummer 212
SEO Onderzoeksrapport Karakteristieken en tarieven
zzp’ers augustus 2018, Eerste Kamer 2018-2019, 34036, nummer O (bijlage)
SEO Notitie Gevolgen samentelregeling voor ALT
en opt-out 15 november 2018, Eerste Kamer 2018-2019, 34036, nummer O (bijlage)
Brief van Staatssecretaris van Financiën aan de
Tweede Kamer van 5 maart 2019, Tweede Kamer 2018-2019, 31066, nummer 462
In
het regeerakkoord hebben de coalitiepartijen afgesproken dat zij maatregelen
zouden nemen om problemen op de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid op te
lossen. De belangrijkste maatregelen betreffen:
- Maatregelen op het terrein van het
arbeidsovereenkomstenrecht en de WW die er voor moeten zorgen dat flexibele
contracten voor werkgever minder interessant worden en vaste contracten
interessanter. Deze maatregelen zijn opgenomen in het voorstel voor de Wet
arbeidsmarkt in balans, dat in behandeling is in de Eerste Kamer en dat op 1
januari 2020 in werking moet treden.
- Maatregelen om de verplichtingen van werkgevers
in verband met arbeidsongeschiktheid te verminderen. In brieven aan de Tweede
Kamer van 20 december 2018 heeft de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid bericht dat met de sociale partners en de verzekeraars
overeenstemming is bereikt over een pakket aan maatregelen, dat eveneens op 1
januari 2020 in werking moet treden.
- Bestrijding van schijnzelfstandigheid.
Deze
maatregelen moeten volgens de regering in onderlinge samenhang worden bezien.
De bestrijding van
schijnzelfstandigheid levert de regering grote problemen op. De problemen
begonnen met de afschaffing van de VAR (verklaring arbeidsrelatie). Deze VAR
vrijwaarde opdrachtgevers van zelfstandigen tegen naheffing van loonbelasting
en sociale premies. Als de belastingdienst verklaarde dat de inkomsten uit een
bepaalde arbeidsverhouding voor de opdrachtnemer fiscaal kwalificeerden als
winst uit onderneming (en niet als loon uit dienstbetrekking of resultaat uit
overige werkzaamheden) kon de opdrachtgever er voor zorgen dat naheffing van
loonbelasting en sociale premies onmogelijk was. De VAR moest sneuvelen omdat
de belastingdienst, bij gebreke van voldoende menskracht om onderzoek te doen,
op veel te ruime voet de VAR had afgegeven, waardoor in veel gevallen geen
loonbelasting en sociale premies werden ingehouden terwijl grote twijfels
bestonden aan de daadwerkelijke zelfstandigheid van de opdrachtnemer.
Aanvankelijk was de regering
voornemens de VAR te vervangen door een "Beschikking geen loonheffingen”,
die anders dan de VAR mede zou dienen te worden aangevraagd door de werkgever,
maar waaraan de werkgever geen rechten zou kunnen ontlenen als de feitelijke
situatie afweek van de situatie op basis waarvan de beschikking was
aangevraagd, althans voor zover het de gegevens betrof ten aanzien waarvan de
werkgever verantwoordelijk was voor de gegevens in de aanvraag.
Op aandringen van de sociale partners
en belangenorganisaties van ZZP-ers werd uiteindelijk besloten de
"Beschikking geen loonheffingen” niet in te voeren. In plaats daarvan
zouden aan de belastingdienst modelovereenkomsten ter goedkeuring kunnen worden
voorgelegd, waarna de opdrachtgever gevrijwaard zou zijn van naheffing van
loonbelasting en sociale premies, indien in de praktijk gewerkt zou worden
conform de bepalingen van een door de belastingdienst goedgekeurde
modelovereenkomst.
Dit heeft er uiteindelijk toe geleid
dat per 1 mei 2016 de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties in werking
is getreden. Deze wet hield niet anders in dan dat de bepalingen met betrekking
tot de VAR uit de wet zijn verwijderd. De vrijwaring tegen naheffing bij werken
conform goedgekeurde modelovereenkomst, zou uitsluitend gebaseerd dienen te
worden op het vertrouwensbeginsel.
Om deze wet tot stand te brengen,
moest de Staatssecretaris van Financiën diverse toezeggingen doen, met name aan
de Eerste Kamer. Eén van die toezeggingen was dat tijdens het eerste jaar,
derhalve tot 1 mei 2017, door de belastingdienst vooral aan voorlichting zou
worden gedaan en niet aan handhaving.
De Wet
deregulering beoordeling arbeidsrelaties leidde echter tot zoveel
onduidelijkheid en onzekerheid, dat de Staatssecretaris zich steeds weer
opnieuw in de Tweede Kamer moest verantwoorden. Uiteindelijk leidde deze
onduidelijkheid en onzekerheid er toe dat eerst FNV en daarna VNO-NCW hun steun
aan deze wet introkken, omdat te veel ZZP-ers die niet als schijnzelfstandige
dienen te worden aangemerkt, opdrachten dreigen te verliezen vanwege vrees bij
opdrachtgevers voor naheffingen.
In afwachting van nieuwe wetgeving
heeft de Staatssecretaris van Financiën zich keer op keer gedwongen gezien om
de handhaving van wet op het punt van bestrijding van schijnzelfstandigheid
geheel of grotendeels op te schorten, teneinde te voorkomen dat zelfstandigen
zouden worden geconfronteerd met uitval van opdrachten.
In het regeerakkoord werd een nieuwe
wet aangekondigd, ter vervanging van de Wet deregulering beoordeling
arbeidsrelaties, die enerzijds moet zorgen dat opdrachtgevers van "echte”
zelfstandigen niet behoeven te vrezen voor naheffing en die anderzijds
schijnzelfstandigheid moet tegengaan. Deze wet zou worden gebaseerd zijn op de
volgende uitgangspunten:
- ondergrens: steeds zou worden aangenomen
dat de ingehuurde zzp-er werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst, als
sprake is van:
o
een laag tarief (tot € 15 - € 18 per uur)
terwijl de zzp-er voor langer dan drie maanden wordt ingehuurd;
o
een laag tarief terwijl de zzp-er wordt
ingehuurd voor reguliere bedrijfsactiviteiten.
- bovengrens: aan partijen zou de
gelegenheid worden geboden om gezamenlijk er voor te kiezen geen loonbelasting
en sociale premies in te houden en af te dragen ("opt-out”), als sprake is
van:
o
een hoog tarief (vanaf € 75 per uur) terwijl de
zzp-er voor korter dan een jaar wordt ingehuurd;
o
een hoog tarief terwijl de zzp-er wordt
ingehuurd voor andere dan de reguliere bedrijfsactiviteiten.
- tussen de ondergrens en de bovengrens:
voor zzp-ers die boven het lage tarief werken zou een
"opdrachtgeversverklaring” worden ingevoerd die bij de inhuur van zzp-ers
vooraf duidelijkheid en zekerheid geeft over het al dan niet bestaan van
vrijwaring ten aanzien van de naheffing van loonbelasting en sociale premies.
Daarbij zou gebruik worden gemaakt van een webmodule die opdrachtgevers moeten
invullen en waarbij zij vragen moeten beantwoorden.
- wijziging
van de wettelijke regeling van de gezagsverhouding: de
wettelijke definitie van de gezagsverhouding zou zodanig worden aangepast dat
deze meer afhangt van materiële omstandigheden in plaats van formele
omstandigheden. Onderzocht zou ook worden of in het Burgerlijk Wetboek een
regeling kan worden opgenomen ten aanzien van de "ondernemersovereenkomst”,
waarin de positie van de zzp-er duidelijker en steviger kan worden geregeld.
De
regering heeft inmiddels aangegeven de maatregel met betrekking tot de
ondergrens te moeten wijzigen omdat deze mogelijk in strijd zou zijn met de
Europese Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en
de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt,
Publicatieblad L 376/36) die het vrije verkeer van diensten binnen de interne
Europese markt moet garanderen. Het aanmerken van de overeenkomst van opdracht
met een zelfstandige als een arbeidsovereenkomst zou waarschijnlijk inbreuk
maken op de vrijheid van vestiging (artikel 49) en de vrijheid van
dienstverrichting (artikel 56) in het EU-Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie. Als alternatief heeft de regering daarbij gemeld te werken aan maatregelen
voor de invoering van een minimumtarief voor zelfstandigen (€ 15 - € 18
per uur).
De
webmodule zal volgens de regering naar verwachting eind 2019 gereed
zijn. Als de webmodule tot een opdrachtgeversverklaring leidt heeft de
opdrachtgever vooraf zekerheid dat geen loonheffing behoeft te worden
ingehouden en geen premies werknemersverzekeringen behoeven te worden
afgedragen als de webmodule naar waarheid is ingevuld en in de praktijk
dienovereenkomstig wordt gewerkt. Als de webmodule niet de conclusie kan
trekken dat van een dienstbetrekking geen sprake is, wordt geen
opdrachtgeversverklaring afgegeven. Opdrachtgevers kunnen dan nog wel vooroverleg
plegen met de belastingdienst.
Per
1 januari 2019 is inmiddels aan het Handboek loonheffingen van de
belastingdienst een verduidelijking van het gezagscriterium toegevoegd. Daarin
worden weliswaar de relevante elementen van de gezagsverhouding verduidelijkt
op basis van wet en jurisprudentie, maar een weging van deze elementen die
leidt tot een eenduidige conclusie over de vraag of al dan niet sprake is ven
van een gezagsverhouding bevat de verduidelijking niet.
Ook
heeft de regering inmiddels een adviescommissie ingesteld om onderzoek
te doen naar en advies te geven over fundamentele vragen over de toekomst van
de regulering van werk. De Commissie moet onderzoeken hoe werk er in de
toekomst uit gaat zien en met wat voor wetten en regelgeving de overheid daar
het beste bij kan aansluiten. De commissie moet verder onderzoeken of er
aanpassingen nodig zijn, en zo ja, waar (bijvoorbeeld naar de juridische regels
rondom arbeidscontracten, maar ook naar eventuele aanpassingen in onder meer
vast en tijdelijk werk, arbeidsongeschiktheid, belastingen en zzp). De
commissie moet uiterlijk op 1 november 2019 advies uitbrengen.
In een brief aan de Tweede Kamer van 26 november
2018 berichten de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de
Staatssecretaris van Financiën over de voortgang van de maatregelen ter
bestrijding van schijnzelfstandigheid.
arbeidsovereenkomst
bij laag tarief
Met
betrekking tot de maatregelen ter bestrijding van schijnzelfstandigheid aan de
onderkant van de arbeidsmarkt wordt in een bijlage bij de brief van 26 november
2018 vermeld dat in het Burgerlijk Wetboek een nieuwe regeling zal worden
opgenomen ter zake van een arbeidsovereenkomst bij laag tarief (€ 15 - €
18 per uur) die naast de bestaande regeling ter zake van de arbeidsovereenkomst
zal komen te staan. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst bij laag
tarief (ALT) hoeft dan niet te zijn voldaan aan de voorwaarden voor de gewone
arbeidsovereenkomst (loon, persoonlijke arbeidsverrichting en gezag), maar als
aan de voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst bij laag tarief
wordt voldaan dan hebben de opdrachtgever en de opdrachtnemer dezelfde rechten
en verplichtingen als de werkgever en de werknemer bij een gewone
arbeidsovereenkomst. Van de arbeidsovereenkomst bij laag tarief zal een aantal
groepen worden uitgezonderd, waaronder particuliere werkgevers.
Vanwege
het risico van strijdigheid van deze maatregel met Europees recht wordt in de
brief van 26 november 2018 aangegeven dat "alternatieve routes worden verkend”,
waaronder een minimumtarief.
De nieuwe maatregelen ter bestrijding van
schijnzelfstandigheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt zijn voor de
regering aanleiding om te bezien of de fictieve dienstbetrekking daarna
nog wel noodzakelijk is.
opt-out
Met
betrekking tot de maatregelen ter bestrijding van schijnzelfstandigheid aan de
bovenkant van de arbeidsmarkt wordt voor opdrachtnemers met een uurtarief van €
75 of meer een opt-out-verklaring voorbereid. Invulling daarvan zou vrijwaring
geven voor de naheffing van loonbelasting en sociale premies, mits voldaan is
aan de voorwaarden ter zake van het uurtarief en de duur van de
arbeidsverhouding (maximaal een jaar). De opdrachtnemer zou dan geen recht
hebben op een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen. De opt-out
verklaring kan voor wat betreft de vrijwaring van naheffing geen
terugwerkende kracht krijgen. Bij wijziging van de omstandigheden en
bij wijzing van de werkzaamheden vervalt de vrijwaring. De
opt-outverklaring hoeft daarom niet te worden verlengd of ingetrokken.
opdrachtgeversverklaring
Met
betrekking tot de, via de webmodule te verkrijgen, opdrachtgeversverklaring is
in een bijlage bij de brief van 26 november 2018 vermeld dat deze
opdrachtgeversverklaring steeds slechts zal gelden voor een periode van een
bepaalde periode, waarbij vooralsnog wordt gedacht aan een jaar. Daarna
zou opnieuw een opdrachtgeversverklaring moeten worden aangevraagd.
Ook
is vermeld dat de wijze waarop in de webmodule wordt gewogen of al dan niet een
opdrachtgeversverklaring zal worden verstrekt, openbaar zal worden
gemaakt.
In
de brief van 26 november 2018 wordt aangegeven dat de te treffen maatregelen in
de eerste helft van 2019 zullen worden gepubliceerd voor internetconsultatie en
dat zij vervolgens per 1 januari 2021 in werking zullen treden.
Inmiddels
dringt de Tweede Kamer echter al geruime tijd aan op het handhaven van de
wettelijke regels ter bestrijding van schijnzelfstandigheid en de
Staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer van 18
november 2016 (Tweede Kamer 2016-2017, 34036, 40) moeten toezeggen dat wel
naheffing zal plaatsvinden bij "evident kwaadwillenden”.
In
een brief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan Tweede Kamer
van 26 juni 2018, heeft de Minister, mede namens de Staatssecretaris van
Financiën in antwoord op Kamervragen van de leden Kent (SP) en Van Dijk (PvdA)
(Tweede Kamer 2017-2018, Aanhangsel van de Handelingen, aanhangselnummer 2582)
aangekondigd dat de belastingdienst (naast het reguliere toezicht op de
loonheffingen) bedrijfsbezoeken zou gaan afleggen bij minimaal 100
opdrachtgevers, deels opdrachtgevers die eerder een modelovereenkomst aan de
belastingdienst hebben voorgelegd en deels opdrachtgevers die dat niet hebben
gedaan.
In een brief aan de Tweede Kamer van 5 maart
2019, Tweede Kamer 2018-2019, 31066, nummer 462 heeft de Staatssecretaris van
Financiën inmiddels bericht dat bij 104 afgelegde bedrijfsbezoeken gebleken is
dat in 45 gevallen de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties juist was
toegepast en dat dat in 59 gevallen niet of minder het geval was, waarbij in 12
gevallen de arbeidsrelatie niet juist was gekwalificeerd.
Realiseer grote besparingen en laat ons uw premiebesluit 2025 controleren!
Op 27 november 2024 stuurde de belastingdienst aan werkgevers de beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2025. In dit besluit is vermeld hoe hoog de premie is die de werkgever in 2025 aan de belastingdienst moet betalen. Voor (middel)grote werkgevers wordt de hoogte van die premie beïnvloed door de bedragen die in 2023 als Ziektewet- respectievelijk WGA-uitkering zijn uitbetaald aan (ex-) werknemers. Uit de controles van premiebesluiten en daaraan ten grondslag liggende uitkeringsbesluiten die wij in het verleden uitvoerden blijkt dat de kans dat de premie te hoog is vastgesteld maar liefst 74% bedraagt!
U heeft nog:00days,
00hours, 00minutes en
00seconds
Realiseer grote besparingen en laat ons uw premiebesluit 2025 controleren!
Op 25 november 2024 stuurde de belastingdienst aan werkgevers de beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2025. In dit besluit is vermeld hoe hoog de premie is die de werkgever in 2025 aan de belastingdienst moet betalen. Uit de controles van premiebesluiten en daaraan ten grondslag liggende uitkeringsbesluiten die wij in het verleden uitvoerden blijkt dat de kans dat de premie te hoog is vastgesteld maar liefst 74% bedraagt! En deze werkgevers verdienden iedere geïnvesteerde euro gemiddeld 22 maal terug.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!