Voorstel van wet registratieplicht intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen, wetsontwerp nr. 32872 d.d. 2 september 2011
De regering heeft bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat het mogelijk maakt dat ondernemers die personeel inhuren van een bedrijf dat niet als uitzendbureau in het handelsregister is ingeschreven, door de Arbeidsinspectie worden beboet.
Het wetsvoorstel past in het streven van de regering tot bestrijding van fraude en illegaliteit in de uitzendbranche.
In het wetsvoorstel wordt verboden om in Nederland arbeidskrachten ter beschikking te stellen anders dan door middel van een onderneming of rechtspersoon die in het handelsregister is ingeschreven onder vermelding van het ter beschikking stellen van uitzendkrachten als activiteit (artikel 7a Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs).
Het verbod moet uitzendondernemingen zichtbaar maken voor zowel de Stichting Normering Arbeid (SNA) als de Stichting Naleving CAO Uitzendbranche (SNCU). De SNA certificeert uitzendondernemingen, waarna inleners niet meer aansprakelijk gesteld kunnen worden voor het niet betalen van het minimumloon door de uitzendwerkgever aan de uitzendkracht. De SNCU controleert de naleving van de CAO in de uitzendbranche. Doelstelling van de regering is om op deze manier zelfregulering binnen de uitzendbranche te bevorderen.
Het wetsvoorstel verbiedt verder dat arbeidskrachten worden ingeleend van een persoon of rechtspersoon die bij de aanvang van de opdracht niet als uitzendonderneming in het handelsregister is ingeschreven. De inlener moet de inschrijving in het handelsregister zo nodig kunnen bewijzen middels een uittreksel uit het handelsregister dat de situatie ten tijde van de aanvang van de opdracht weergeeft. Bij doorlenen van arbeidskrachten kan een werkgever worden beboet als inlener maar tegelijkertijd ook als uitlener.
De handhaving van deze verboden wordt gecontroleerd door de Arbeidsinspectie. Deze wordt bevoegd om zowel aan degene die in strijd met het wettelijk verbod arbeidskrachten inleent als aan degene die in strijd met het wettelijke verbod een arbeidskracht uitleent een bestuurlijke boete op te leggen. Bij ministeriële regeling zal worden bepaald dat de boete per arbeidskracht € 12.000 bedraagt, maar bij herhaling binnen vijf jaar € 24.000 en bij een tweede herhaling zelfs € 36.000. Deze boetes komen boven op eventuele boetes wegens het niet betalen van het minimumloon of wegens het werken door buitenlandse arbeidskrachten in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Ondernemers die na invoering van het wetsvoorstel personeel inlenen van een derde, zullen zich er van moeten overtuigen dat deze derde als uitzendonderneming in het handelsregister is ingeschreven, ook als die derde in het buitenland is gevestigd. Het opvragen en bewaren van een uittreksel uit het handelsregister is gewenst om boeteoplegging door de Arbeidsinspectie te voorkomen.
Van inlenen is sprake als arbeidskrachten tegen vergoeding ter beschikking worden gesteld van een ander om onder diens leiding en toezicht arbeid te verrichten anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst met de inlener. Uitgezonderd zijn echter (artikel 1 lid 3 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs) het ter beschikking stellen van arbeidskrachten:
ten behoeve van een geleverde zaak of tot stand gebracht werk;
bij wijze van hulpbetoon zonder winstoogmerk indien de arbeidskrachten bij de uitlener in dienst zijn om arbeid in de onderneming van de uitlener te verrichten (collegiale inlening);
voor het verrichten van arbeid in een onderneming die in stand wordt gehouden door dezelfde ondernemer als die welke de arbeidskrachten ter beschikking stelt (intra-concern inlening).
Voor de definitie van inlener wordt verwezen naar artikel 34 Invorderingswet. Onder inlener wordt daarbij ook verstaan degene die een aan hem ter beschikking gestelde arbeidskracht doorleent en degene die deze arbeidskracht inleent van de "doorlener”.
Voor wat betreft de intra-concern uit- c.q. inlening is nog van belang dat de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 2011 een arrest van het gerechtshof Arnhem heeft gecasseerd, waarin het gerechtshof had geoordeeld dat een personeelsvennootschap die binnen concernverband werknemers ter beschikking stelde aan andere tot het concern behorende vennootschappen, terecht was ingedeeld in de sector Uitzendbedrijven (met als gevolg dat de hoge sectorpremies van de uitzendsector verschuldigd werden). De Belastingkamer van de Hoge Raad is van oordeel dat het gerechtshof onvoldoende had gemotiveerd waarom het hof had aangenomen dat aannemelijk is dat het de bedoeling van partijen bij de intra-concern inlening was om de ingeleende werknemers werkzaam te laten zijn onder leiding en toezicht van de inlenende vennootschap en waarom daaraan niet afdoet dat de uitlenende en inlenende vennootschap tot hetzelfde concern behoren. In de Conclusie van de Advocaat-Generaal bij dit arrest, die door de Hoge Raad wordt gevolgd, was betoogd dat ook de werknemers die leiding gaven en toezicht hielden bij de uitlenende vennootschap in dienst waren. Daarmee zou niet voldaan zijn aan de definitie van "arbeid verrichten onder leiding en toezicht van een derde”, zoals die in artikel 5.4 Regeling Wfsv jo. bijlage 1 bij de Regeling Wfsv wordt gesteld aan indeling in sector 52 (Uitzendbedrijven).
De Advocaat-Generaal had ook nog betoogd dat de arbeidsovereenkomst tussen de personeelsvennootschap en de werknemers niet zou kwalificeren als een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 B.W. omdat de personeelsvennootschap niet een allocatieve functie (het bijeenbrengen van vraag naar en aanbod van tijdelijke arbeid op de arbeidsmarkt) heeft. Ook dan zou niet zijn voldaan aan de vereisten die artikel 5.4 Regeling Wfsv jo. bijlage 1 bij de Regeling Wfsv stelt aan indeling in sector 52 (Uitzendbedrijven).
Door het arrest van de Hoge Raad hoeft niet gevreesd te worden dat personeelsvennootschappen die zich bezig houden met intra-concern uitlening ingedeeld zouden moeten worden in de sector Uitzendbedrijven, als gevolg waarvan zij de hoge sectorpremies van de uitzendsector (immers veel korte werkloosheid en veel vangnet-Ziektewetuitkeringen) zouden moeten betalen.
N.B.: De bevoegdheid van de belastingdienst tot indeling van bedrijven in sectoren is geregeld in artikel 95 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Artikel 96 lid 1 Wfsv bepaalt vervolgens dat de werkgever van rechtswege is aangesloten bij de sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij als werkgever doet verrichten. Op grond van artikel 5.1 Regeling Wfsv is het bedrijfsleven daartoe opgedeeld in 69 sectoren. Elke sector heeft zijn eigen sectorpremie, afhankelijk van hoeveel kortlopende (korter dan zes maanden) lopende WW-uitkeringen en hoeveel vangnet-Ziektwetuitkeringen er in de betreffende sector uit de sectorpremie moeten worden betaald. Artikel 5.4 Wfsv bevat een regeling die de belastinginspecteur de bevoegdheid geeft om concernvennootschappen op verzoek in te delen in één sector, in beginsel in de sector waaronder de werkzaamheden sorteren waaraan het grootste bedrag aan premieplichtig loon wordt betaald, maar met de mogelijkheid om daarvan af te wijken op basis van de maatschappelijke functie van de bedrijven.
Realiseer grote besparingen en laat ons uw premiebesluit 2025 controleren!
Op 27 november 2024 stuurde de belastingdienst aan werkgevers de beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2025. In dit besluit is vermeld hoe hoog de premie is die de werkgever in 2025 aan de belastingdienst moet betalen. Voor (middel)grote werkgevers wordt de hoogte van die premie beïnvloed door de bedragen die in 2023 als Ziektewet- respectievelijk WGA-uitkering zijn uitbetaald aan (ex-) werknemers. Uit de controles van premiebesluiten en daaraan ten grondslag liggende uitkeringsbesluiten die wij in het verleden uitvoerden blijkt dat de kans dat de premie te hoog is vastgesteld maar liefst 74% bedraagt!
U heeft nog:00days,
00hours, 00minutes en
00seconds
Realiseer grote besparingen en laat ons uw premiebesluit 2025 controleren!
Op 25 november 2024 stuurde de belastingdienst aan werkgevers de beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2025. In dit besluit is vermeld hoe hoog de premie is die de werkgever in 2025 aan de belastingdienst moet betalen. Uit de controles van premiebesluiten en daaraan ten grondslag liggende uitkeringsbesluiten die wij in het verleden uitvoerden blijkt dat de kans dat de premie te hoog is vastgesteld maar liefst 74% bedraagt! En deze werkgevers verdienden iedere geïnvesteerde euro gemiddeld 22 maal terug.
Is uw werknemer bijna twee jaar arbeidsongeschikt? Dan komen veel vragen op u af. Wilt u zeker weten dat u de juiste beslissingen neemt? Neem dan tijdig contact met ons op voor een WIA-Poort Scan!
Wilt u daarbij ook concrete adviezen ontvangen waarmee u eventueel zelf gewenste acties kunt nemen? Upgrade dan uw arbeidsrecht abonnement naar een plus- of top abonnement!