Bescherming voor klokkenluiders

Jaar en kwartaal
2012, 2e kwartaal
Nummer
1

Bronnen:

  • Voorstel van wet van de leden Van Raak, Heijnen, Schouw, Van Gent, Ortega-Martijn en Ouwehand, houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor Klokkenluiders), wetsvoorstel nummer: 33258 d.d. 14 mei 2012 
Bij de Tweede Kamer is een initiatief wetsvoorstel ingediend voor de bescherming van werknemers of ambtenaren die als klokkenluider fungeren. Het wetsvoorstel is ingediend door Kamerleden van de oppositiepartijen: PvdA, SP, D’66, Groen Links, Christen Unie en Partij voor de Dieren. Onder de indieners van het wetsvoorstel zijn geen Kamerleden van de voormalige coalitiepartijen VVD, CDA en PVV noch van de SGP. Het wetsvoorstel beoogt om bij te dragen aan een cultuur binnen organisaties waarbinnen werknemers zich niet door het lot van collega-klokkenluiders ontmoedigd voelen om het vermoeden van een misstand bespreekbaar te maken. Uitdrukkelijk wordt gerefereerd aan de lotgevallen van de klokkenluiders Ad Bos (bouwfraude), Paul Schaap (beveiliging kernreactor Petten) en Fred Spijkers (ondeugdelijke mijnen bij defensie).

Het wetvoorstel voorziet er in dat een "Huis voor klokkenluiders" wordt ingericht, hetgeen betekent dat de Nationale ombudsman een afdeling krijgt (artikel 1 lid 1 onder a Wet Huis voor Klokkenluiders) die zich gaat bezig houden met het adviseren van werknemers die het vermoeden hebben van het bestaan van een misstand bij een (ex-) werkgever en met het doen van onderzoek naar die vermoedens, inclusief de wijze waarop de werkgever zich heeft gedragen tegenover de werknemer die het vermoeden van een misstand bij het Huis voor klokkenluiders (derhalve bij de Nationale ombudsman) heeft gemeld (artikel 3 Wet Huis voor Klokkenluiders). Het Huis voor klokkenluiders kan ook aanbevelingen doen, waarbij wordt gedacht aan aanbevelingen over de inrichting van interne procedures en over de positie van vertrouwenspersonen.

Hoewel het melden van (het vermoeden van) een misstand een centrale rol inneemt in het wetsvoorstel, is niet gedefinieerd wanneer sprake is van een misstand. Wel wordt in de wet aangegeven dat het vermoeden gebaseerd moet zijn op redelijke gronden, dat het moet gaan om een misstand binnen een organisatie waar de werknemer werkzaam is of is geweest (zodat het dus niet kan gaan om misstanden die naar voren worden gebracht naar aanleiding van de levering van een product of dienst) en dat een maatschappelijk belang in het geding moet zijn, waarbij het moet gaan om (artikel 4 Wet Huis voor Klokkenluiders):
  • de schending van een wettelijk voorschrift;
  • een gevaar voor de volksgezondheid;
  • een gevaar voor de veiligheid van personen;
  • een gevaar voor de aantasting van het milieu;
  • een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of onderneming als gevolg van een onbehoorlijke gedraging.

Om melding te kunnen doen bij het Huis voor klokkenluiders behoeft een werknemer niet eerst van de misstand intern melding te hebben gemaakt (hetgeen een afwijking is van de geldende jurisprudentie), maar het Huis voor klokkenluiders kan wel adviseren om eerst een interne melding te doen. Omtrent de reden waarom van de werknemer in afwijking van bestaande jurisprudentie niet wordt verlangd eerst intern melding te doen, is (de toelichting op) het wetsvoorstel niet erg duidelijk. Gewezen wordt slechts op "specifieke omstandigheden".

Zodra het Huis voor klokkenluiders een melding heeft ontvangen, doet het van de inhoud van die melding en de naam van de melder mededeling aan de werkgever (artikel 5 Wet Huis voor klokkenluiders). De werknemer heeft vanaf dat moment rechtsbescherming als melder van een vermoeden van een misstand. Die rechtsbescherming bestaat eruit dat de werknemer die te goeder trouw en naar behoren het vermoeden van een misstand heeft gemeld bij de werkgever of bij het Huis voor klokkenluiders en waarvan dientengevolge de arbeidsverhouding verstoord is geraakt, recht heeft op doorbetaling van loon (artikel 7:628 lid 8 B.W.). Afwijking van deze bepaling bij CAO is niet mogelijk. Verder wordt de werkgever verboden de werknemer te benadelen wegens het te goeder trouw en naar behoren doen van melding bij de werkgever of het Huis voor klokkenluiders van het bestaan van een vermoeden van een misstand (artikel 7:658c B.W.), bijvoorbeeld door demotie. Tenslotte geldt een opzegverbod wegens de omstandigheid dat een werknemer bij de werkgever of het Huis voor klokkenluiders melding heeft gedaan van het bestaan van een vermoeden van een misstand en een opzegverbod gedurende het onderzoek door het Huis voor klokkenluiders en gedurende een jaar daarna (artikel 7:670 lid 10 B.W.). Onder "te goeder trouw" wordt daarbij verstaan dat sprake moet zijn van zuivere motieven en onder "naar behoren" dat de werknemer zich er bewust van moet zijn dat hij niet zo maar in de openbaarheid kan treden met feiten onder een onderneming die onder zijn geheimhoudingsplicht vallen. Om de rechtsbescherming te genieten zou de werknemer daarom mogelijk er van af moeten zien om omtrent zijn vermoeden van het bestaan van een misstand de publiciteit te zoeken. Om recht op loondoorbetaling te behouden moet de werknemer wel bereid zijn om met de werkgever tot een oplossing te komen (bijvoorbeeld meewerken aan overplaatsing).

De werknemer die het vermoeden van een misstand meldt kan het Huis voor klokkenluiders verzoeken om naar dat vermoeden van een misstand een onderzoek in te stellen (artikel 6 Wet Huis voor klokkenluiders). Het Huis voor klokkenluiders stelt dan daadwerkelijk een onderzoek in, tenzij (artikelen 7 en 10 Wet Huis voor klokkenluiders):
  • het verzoekschrift niet aan de wettelijk eisen voldoet;
  • sprake is van een kennelijk ongegrond verzoek;
  • het maatschappelijk belang van het onderzoek dan wel de ernst van de misstand kennelijk onvoldoende is;
  • sprake is van een herhaald verzoek, behoudens relevante nieuwe feiten;
  • over de misstand al een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is gedaan;
  • de werknemer onvoldoende meewerkt aan het verloop van het onderzoek en het bewaren van de vertrouwelijkheid van de uitkomsten van het onderzoek.
Overigens is het Huis voor klokkenluiders ook in deze gevallen wel bevoegd (maar dus niet verplicht) om een onderzoek in te stellen.

Een verzoek tot het doen van een onderzoek moet aan de volgende eisen voldoen (artikel 8 Wet Huis voor klokkenluiders):
  • naam en adres van de werknemer vermelden (dus geen anonieme meldingen; een gekozen woonplaats van bijvoorbeeld een raadsman of vermelding van een E-mailadres is voldoende);
  • voorzien zijn van een dagtekening;
  • een omschrijving geven van de vermoedelijke misstand;
  • de naam van de werkgever vermelden;
  • de gronden vermelden waarop het vermoeden is gebaseerd (het verzoek moet dus voldoende concreet zijn).
Het Huis voor klokkenluiders kan echter wel besluiten om eventuele gebreken te passeren.

Een in een vreemde taal gedaan verzoek moet voorzien zijn van een vertaling als dat voor een goede behandeling van het verzoek noodzakelijk is.

Een verzoekschrift moet schriftelijk worden ingediend, waarbij indiening per E-mail voldoende is. Niet ondertekende verzoeken per E-mail worden geaccepteerd.

Het Huis voor klokkenluiders stelt eerst een vooronderzoek in naar de vraag of het verzoek tot het doen van onderzoek voldoende is onderbouwd, waarbij er naar gestreefd wordt dit vooronderzoek binnen zes maanden af te ronden (artikel 12 Wet Huis voor klokkenluiders). Als het Huis voor klokkenluiders de zaak niet verder behandelt, is hij verplicht dat standpunt schriftelijk te motiveren (artikel 11 Wet Huis voor klokkenluiders). Als blijkt dat het verzoek voldoende onderbouwd is, voert het Huis voor klokkenluiders een onderzoek uit naar de vraag of aannemelijk is dat sprake is van een misstand waarbij er naar gestreefd wordt dit vooronderzoek binnen een jaar af te ronden (artikel 13 Wet Huis voor klokkenluiders). Naar aanleiding van het onderzoek kan het Huis voor klokkenluiders aanbevelingen doen, maar het oordeel van het Huis voor klokkenluiders behelst geen vaststelling van civielrechtelijke aansprakelijkheid noch een vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Desalniettemin ligt het in de rede dat de uitkomsten van het onderzoek van het Huis voor klokkenluiders een rol kan spelen bij het vaststellen van civielrechtelijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Bij de procedure gelden een aantal bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht omtrent de behandeling van klachten door bestuursorganen (artikel 8 Wet Huis voor de klokkenluiders jo. artikel 9:28 leden 2 en 3 Awb; artikel 9 Wet Huis voor de klokkenluiders jo. artikel 9:21 Awb, artikel 14 Wet Huis voor de klokkenluiders jo. artikel 9:29 tot en met 9:34 Awb en artikel 15 Wet Huis voor de klokkenluiders jo. artikel 9:36 leden 1, 4 en 5 Awb) waardoor zaken geregeld zijn zoals:
  • het verkeer tussen het Huis voor klokkenluiders en de burger (artikel 9:21 jo. hoofdstuk 2 Awb);
  • een geheimhoudingsplicht voor (werknemers van) het Huis voor klokkenluiders (artikel 9:21 jo. artikel 2:5 Awb);
  • onpartijdigheid van de behandelaar van het verzoek (artikel 9:29 Awb);
  • gelegenheid om toelichting te geven over standpunten (artikel 9:30 Awb);
  • een inlichtingen- en verschijningsplicht (artikel 9:31 Awb);
  • deskundigen, tolken en getuigen (artikel 9:32 Awb) en vergoeding van hun kosten (artikel 9:33 Awb);
  • onderzoek ter plaatse (artikel 9:34 Awb);
  • de verplichting van de werkgever om op de aanbevelingen van het Huis voor klokkenluiders te reageren (artikel 9:36 lid 4 Awb);
  • het recht op een kopie of uittreksel van het rapport van het Huis voor klokkenluiders (artikel 9:36 lid 5 Awb).
Als het onderzoek is afgesloten zendt het Huis voor klokkenluiders een concept-rapport met zijn bevingen en zijn oordeel aan de werkgever en de werknemer, die gedurende vier weken in de gelegenheid gesteld worden om schriftelijk commentaar te leveren. Gedurende die vier weken zijn zij verplicht tot geheimhouding van het concept-rapport.

Het voeren van een procedure bij het Huis voor klokkenluiders is kosteloos en kan zonder rechtsbijstand plaatsvinden.

Er wordt ook een Fonds voor klokkenluiders opgericht, dat op aanvraag van een werknemer (artikel 18 Wet Huis voor klokkenluiders) uitkering kan verstrekken aan werknemers die in verband met het melden van een vermoeden van misstand onkosten hebben gemaakt of schade hebben geleden (artikel 16 Wet Huis voor klokkenluiders). Daarbij kan het gaan om vergoeding van kosten van juridische procedures, kosten van sociaal-psychologische hulp en inkomensschade. De te verstrekken uitkering wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald door het Fonds voor klokkenluiders, dat een zelfstandig bestuursorgaan vormt, waarop de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing is. De uitkeringen komen ten laste van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.