AANSPRAKELIJKHEID WERKGEVER VOOR SCHADE VAN WERKNEMER BIJ DEELNAME AAN VERKEER

Jaar en kwartaal
2009, 1e kwartaal
Nummer
1

Bronnen:

  • Hoge Raad 12 december 2008, www.rechtspraak.nl, ljn: BD3129
  • Hoge Raad 19 december 2008, www.rechtspraak.nl, ljn: BD7480 en BG7775
  • Hoge Raad 1 februari 2008, www.rechtspraak.nl, ljn: BB4767 en BB6175
  • Hoge Raad 30 november 2007, www.rechtspraak.nl, ljn: BB6178
  • Hoge Raad 9 augustus 2002, www.rechtspraak.nl, ljn: AE2113



Een werkgever heeft een zorgplicht voor de veiligheid van de werkomstandigheden (werkplek, gereedschappen) van de werknemer. Die zorgplicht hangt samen met de instructiebevoegdheid van de werkgever. De werkgever moet al het nodige doen dat redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn functie schade lijdt. Deze verplichting in de jurisprudentie wordt ruim uitgelegd. Daartoe behoort het gebruiken van zijn instructiebevoegdheid en het uitoefenen van toezicht op de naleving van gegeven instructies.

Als de werknemer stelt en zo nodig bewijst dat hij schade heeft geleden door omstandigheden op het werk (bedrijfsongeval, beroepsziekte), is de werkgever voor die schade aansprakelijk tenzij hij bewijst dat hij volledig aan zijn zorgplicht heeft voldaan en/of tenzij hij bewijst dat de schade van de werknemer is veroorzaakt door eigen opzet of eigen bewuste roekeloosheid. Hoewel met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd is een absolute waarborg ten behoeve van de werknemer te scheppen (ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico’s van ongevallen met zich meebrengt), blijkt het in de praktijk niet gemakkelijk aan deze aansprakelijkheid te ontkomen (artikel 7:658 B.W.).

De aansprakelijkheid van de werkgever houdt nauw verband met de zeggenschap van de werkgever over de inrichting van de arbeidsplaats. Toch heeft de werkgever ook een zorgplicht om ter voorkoming van schade maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als de werkzaamheden worden verricht op een plaats waarover de werkgever geen zeggenschap heeft (zoals de openbare weg). De omvang van de zorgplicht is dan echter beperkt.

Zelfs als de werkgever op grond van het bovenstaande niet aansprakelijk is voor de schade die de werknemer heeft geleden, kan sprake zijn van aansprakelijkheid van de werkgever. Die aansprakelijkheid wordt dan gebaseerd op de eisen van goed werkgeverschap (artikel 7:611 B.W.) en/of op de eisen van redelijkheid en billijkheid die bij de uitvoering van overeenkomsten in het algemeen gelden (artikel 6:248 B.W.).

In twee arresten van 1 februari 2008 had de Hoge Raad al aangegeven hoe ver de aansprakelijkheid van de werkgever gaat als het gaat om de schade die een werknemer lijdt als hij tijdens zijn werk als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raakt bij een verkeersongeval. In beide gevallen stond vast dat van schending van de zorgplicht van de werkgever geen sprake was. De aansprakelijkheid van de werkgever kon dus niet worden gebaseerd op artikel 7:658 B.W. De vraag was daarom of sprake was van aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 B.W. en/of artikel 6:248 B.W.

De Hoge Raad heeft in de arresten van 1 februari 2008 uitdrukkelijk aangegeven dat geen onbeperkte aansprakelijkheid van de werkgever bestaat voor schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werk lijdt. Van een verplichting tot schadevergoeding is sprake als de werkgever nalaat zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn functie schade lijdt. Buiten het geval van schending van deze zorgplicht acht de Hoge Raad een verplichting van de werkgever tot vergoeding van de schade van de werknemer slechts mogelijk wegens strijd met de eisen van goed werkgeverschap.

Voor wat betreft werknemers die werkzaamheden verrichten waarbij zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken kunnen raken bij een verkeersongeval heeft de Hoge Raad in de arresten van 1 februari 2008 overwogen dat de werkgever gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering. Daarbij is destijds overwogen dat van belang is dat de risico’s goed verzekerbaar zijn en dat de betreffende verzekeringen beschikbaar zijn tegen betaalbare premies. Over de omvang van de dekking van de verzekering zegt de Hoge Raad dat die dient af te hangen van de bestaande verzekeringsmogelijkheden (met het oog op de hoogte van de premie) en de heersende maatschappelijke opvattingen. Voor het geval van schade veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer behoeft de verzekering geen dekking te verlenen.

In een arrest van 12 december 2008 heeft de Hoge Raad bepaald dat de aansprakelijkheid van de werkgever ook geldt als de werknemer in de uitoefening van zijn functie deelneemt aan het verkeer anders dan als bestuurder van een motorvoertuig, bijvoorbeeld als fietser of voetganger (waarbij de werknemer immers juist bijzonder kwetsbaar is). Het maakt daarbij geen verschil of sprake is van een meerzijdig of eenzijdig verkeersongeval. De aansprakelijkheid geldt voor alle gevallen waarin werknemers als gevolg van kwetsbaarheid in het verkeer een bijzonder risico lopen. Het gaat dan om ongevallen van fietsers en voetgangers waarbij één of meer voertuigen zijn betrokken en om eenzijdige ongevallen van fietsers.

In een arrest van 9 augustus 2002 had de Hoge Raad al bepaald dat niet in de uitoefening van de functie geleden was de schade geleden tijdens woon-werkverkeer met de eigen auto. In het betreffende geval was echter toch sprake van een uit goed werkgeverschap voortvloeiende verplichting tot vergoeding van schade omdat de werknemer door de werkgever was aangewezen om met zijn eigen auto mede-werknemers te vervoeren naar een ver van de woonplaats verwijderde plaats waar zij hun werkzaamheden moesten uitvoeren en daarvoor een reisurenvergoeding, autokostenvergoeding en meerijderstoeslag ontving.

In twee arresten van 19 december 2008 herhaalt de Hoge Raad dat woon-werkverkeer in beginsel moet worden geacht plaats te vinden in de privé-sfeer van de werknemer en dat de schade die de werknemer tijdens dat vervoer lijdt niet wordt geleden in de uitoefening van de functie, zodat de werkgever daarvoor niet aansprakelijk is. Toch was in beide gevallen volgens de Hoge Raad sprake van vervoer dat op één lijn te stellen was met vervoer dat plaatsvindt krachtens de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en in het kader van de voor de werkgever uit te voeren werkzaamheden. In het ene geval ging het om een werkneemster die normaliter in het filiaal van de werkgever te Gorinchem werkte maar op een bepaalde dag te werk gesteld was in Tiel en van de werkgever een auto ter beschikking gesteld had gekregen om naar dat filiaal te rijden. In het andere geval betrof het een medewerker die onderweg was van huis naar zijn werk met een zogenaamde auto-ambulance en daarbij een verkeersongeval kreeg. Die auto-ambulance had hij met medeweten van de werkgever mee naar huis genomen omdat hij nooddienst had en zich daarom bij een eventuele oproep naar een gestrande auto zou dienen te begeven. Door de auto-ambulance mee naar huis te nemen kon de werknemer in geval van een oproep zich direct naar de gestrande auto begeven en behoefde hij niet eerst naar zijn werkplaats te rijden om de auto-ambulance op te halen.

Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat de Hoge Raad van mening is dat de werkgever verplicht is een ongevallenverzekering en/of een schadeverzekering inzittenden af te sluiten indien zijn werknemers in de uitoefening van hun functie als bestuurder van een motorvoertuig aan het verkeer deelnemen. Doet de werkgever dat niet of in onvoldoende mate, dan acht de Hoge Raad de werkgever aansprakelijk voor de schade die de werknemer als zodanig lijdt. Dan rijst overigens nog wel de vraag of die aansprakelijkheid gedekt is door de aansprakelijkheidsverzekering van de werkgever (WAB-polis).

N.B.: Om een idee te hebben over de hoogte van de premies ben ik nagegaan wat door ons kantoor wordt betaald voor een ongevallenverzekering en voor een schadeverzekering inzittenden. Voor de ongevallenverzekering werd in 2008 € 1,38 per € 1.000 loon aan premie betaald. Daarbij dient bedacht te worden dat die premie hoger zou kunnen zijn naarmate het risico op ongevallen in een andere bedrijfstak hoger is. Verzekerd is dan maximaal één maal het jaarloon bij overlijden en maximaal twee maal het jaarloon bij blijvende functionele invaliditeit. Voor de schadeverzekering inzittenden werd in 2008 € 36,30 per motorvoertuig betaald