De vordering tot schadevergoeding van een skiër jegens zijn
broer vanwege een door die broer veroorzaakt ski-ongeval wordt afgewezen omdat
de geringe afstand tussen beide skiërs niet als onzorgvuldig wordt aangemerkt
in het licht van de sport- en spelsituatie waarin de skiërs zich bevonden.
Wat was er aan de
hand?
Twee broers (broer A en broer B) waren in 2009 samen met
anderen op skivakantie in Val Thorens in Frankrijk. Zij waren ervaren skiërs.
De broers en hun neef (C) skieden al gedurende ongeveer een week steeds in
wisselende volgorde en op wisselende afstanden achter elkaar aan, of zij
ontmoetten elkaar bij de skilift. Op een dag skiet broer A voorop, gevolgd door
broer B en wat verder achterop neef C. Dat gaat goed, tot broer B plotseling
moet uitwijken voor een jongen die op één ski zijn pas kruist. Door deze
uitwijkmanoeuvre raakt broer B vervolgens met een punt van de ski de skischoen
van broer A, die daardoor ten val komt. Broer A heeft bij de val letsel
opgelopen. Hij heeft gescheurde schouderbanden en een beschadiging aan de
verbinding tussen het sleutelbeen en het schouderblad. In 2009 is hij aan zijn
schouder geopereerd. Broer A heeft een eigen bedrijf. Vanaf de datum van het
ongeval is broer A blijvend gedeeltelijk arbeidsongeschikt.
De Fédération Internationale du Ski (FIS) heeft regels opgesteld. De
tweede en derde regel luiden als volgt: "Iedere skiër moet te allen tijde op
tijd kunnen stoppen of uitwijken. Hij moet zijn snelheid en wijze van skiën
aanpassen aan zijn skivaardigheid, de conditie van de piste, de sneeuw en
weersomstandigheden, alsook aan de drukte van de piste.", en: "De van achteren
komende skiër moet zijn spoor zo kiezen dat hij skiërs voor zich niet in gevaar
brengt."
Broer A heeft broer B aansprakelijk gesteld. Unigarant N.V.
is de aansprakelijkheidsverzekeraar van broer B. Unigarant heeft namens broer B
aansprakelijkheid ontkend. Broer A heeft broer B en Unigarant gedagvaard en
gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat zij aansprakelijk zijn voor de
door hem geleden en nog te lijden schade. Aan deze vordering heeft broer A ten
grondslag gelegd dat broer B onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld. Broer B
heeft hem met zijn snelheid en wijze van skiën in gevaar gebracht en hij heeft
zich niet gehouden aan de FIS-regels, meent broer A. De vordering wordt echter
in twee instanties afgewezen.
Hoe kwam de rechter
tot zijn beslissing?
Volgens de rechtbank dienen de
FIS-regels als een uitwerking van de zorgvuldigheidsnorm te worden beschouwd.
Gelet op de omstandigheden ten tijde van het ongeval is van het overtreden van
de zorgvuldigheidsnorm naar het oordeel van de rechtbank slechts sprake indien
komt vast te staan dat broer B, zoals hij aanvankelijk schriftelijk heeft verklaard
maar later heeft betwist, op een afstand van 1 à 2 meter (schuin) achter broer
A heeft geskied. In dat geval heeft hij broer A blootgesteld aan een groter
gevaar dan hij in de gegeven omstandigheden behoefde te verwachten. De
rechtbank heeft broer A in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat broer B op
een afstand van 1 à 2 meter (schuin) achter hem aan heeft geskied. Broer A,
broer B en neef C zijn als getuigen gehoord. Broer A is echter niet geslaagd in
het leveren van bewijs. De vordering van broer A wordt afgewezen.
Het hof is het eens met de rechtbank en is van oordeel dat
een enkele overtreding van de FIS-regels niet met zich mee brengt dat broer B jegens
broer A onzorgvuldig heeft gehandeld. Broer A en broer B waren niet toevallig
op hetzelfde moment op de skipiste aanwezig, maar skieden al enkele dagen samen
waarbij zij afwisselend vooraan, in het midden of achteraan skieden. Het hof oordeelt
gelet daarop dat er voor wat betreft de onderlinge verhoudingen tussen de twee
broers sprake was van een sport- en spelsituatie. Het Hof overweegt dat gedragingen
die buiten een sport-of spelsituatie als onvoorzichtig en daarom als
onzorgvuldig zijn aan te merken, binnen een spelsituatie niet als zodanig
behoeven te worden beschouwd. Het enkele feit, dat broer B onvoldoende afstand
had tot broer A om een ongeluk te voorkomen, wettigt wellicht de conclusie dat
broer B onvoorzichtig heeft gehandeld maar niet dat hij ook onzorgvuldig heeft
gehandeld.
Hof Leeuwarden, 26
juni 2012, www.rechtspraak.nl, LJN: BW9768
De rechtbank en het
hof gaan er van uit dat de broers zich in een sport- en spel situatie bevonden.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de vraag of een deelnemer aan
een sport- en spelsituatie onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging als
gevolg waarvan aan een andere deelnemer letsel is toegebracht minder spoedig
bevestigend te worden beantwoord dan het geval zou zijn geweest wanneer die
gedraging niet in een sport- of spelsituatie zou hebben plaatsgevonden. De
reden is dat de deelnemers in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke,
slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen
of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen, van
elkaar moeten verwachten, aldus de Hoge Raad. In dit geval oordeelden de
rechtbank en het hof dat broer B niet onzorgvuldig heeft gehandeld en aldus
geen schuld heeft, maar er sprake is van een ongelukkige samenloop van
omstandigheden. De grens daartussen is echter zeer dun. Het oordeel van de
rechtbank en het hof hadden gelet daarop ook heel goed toch net wel in het
voordeel van broer A kunnen uitpakken.
30 augustus
2012