Dat het niet eenvoudig is vergoeding van schade wegens het afbreken van onderhandelingen te vorderen, moest een aannemer ervaren die na jarenlang onderhandelen een renovatieopdracht uiteindelijk niet gegund kreeg en met een kostenpost van € 70.000 bleef zitten. In de civiele procedures die daarop volgden probeerde de aannemer primair de gederfde winst te verhalen op zijn tegenpartij en subsidiair een vergoeding te verkrijgen voor de gemaakte kosten. De Hoge Raad wees in mei 2011 "zo'n 8 jaar na de afgebroken onderhandelingen" alle vorderingen van de aannemer af.
Wat was er aan de hand?
De Vereniging van Eigenaren Flatgebouw Strandhotel Zandvoort, hierna te noemen "VVE", heeft met aannemer Hemubo in 2000 een afstandsovereenkomst gesloten. In de overeenkomst is bepaald dat met Hemubo als enige zal worden dooronderhandeld over de voorwaarden van een door de VVE te verstrekken opdracht tot uitvoering van de renovatiewerkzaamheden. Partijen zullen in onderling overleg streven naar het tot stand komen van een overeenkomst tot aanneming. Voor het geval dat de onderhandelingen niet slagen, hebben partijen in de af-standsovereenkomst de bepaling opgenomen dat VVE de kosten van de aannemer dient te vergoeden, "indien partijen zulks zijn overeengekomen". Een nadere afspraak over die kosten hebben partijen niet gemaakt. VVE heeft in september 2003 uiteindelijk de offerte van He-mubo niet aanvaard en de onderhandelingen stopgezet zonder de door Hemubo gemaakte kosten ad € 70.000 te vergoeden. Hemubo wilde het daarbij niet laten zitten en spande een rechtszaak aan bij de rechtbank Haarlem. De rechtbank Haarlem heeft daarop de vordering tot vergoeding van de kosten toegewezen, doch voor het overige de vordering afgewezen. Zowel Hemubo als VVE zijn daarop in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof Amsterdam, die de door de rechtbank toegewezen vordering alsnog heeft afgewezen. Hemubo is van dat oordeel in cassatie gekomen.
Hoe luidde het oordeel van de Hoge Raad?
De Hoge Raad heeft "in navolging van het hof" het afbreken van de onderhandelingen niet onrechtmatig gevonden. Hemubo had onvoldoende feiten gesteld waaruit viel af te leiden dat nadere onderhandelingen tussen partijen ook na september 2003 nog kansrijk en zinvol konden worden geacht. De vordering van Hemubo tot kostenvergoeding werd vervolgens afgewezen op grond van uitleg van de afstandsovereenkomst. Omdat partijen hun precontractuele rechtsverhouding hadden vastgelegd in de afstandsovereenkomst en daarin uitdrukkelijk was bepaald dat de kosten alleen zouden worden vergoed als partijen dit nader waren overeengekomen, kon de vordering niet slagen. Partijen hadden immers geen nadere afspraken gemaakt over de kosten.
Hoge Raad 27 mei 2011, www.rechtspraak.nl, LJN: BP8707
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is ieder van de onderhandelende partijen vrij de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigde vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Dit is een strenge maatstaf en dat blijkt ook wel uit de bovenstaande uitspraak, waarin de Hoge Raad opnieuw een vordering gebaseerd op onrechtmatig afgebroken onderhandelingen heeft afgewezen.
In deze zaak had de aannemer het aan zichzelf te wijten dat hij zijn vordering in rechte zag stranden. Immers, indien de overeenkomst zorgvuldiger was opgesteld en invulling was gege-ven aan de nadere partijafspraak met betrekking tot de kosten, was de uitkomst waarschijnlijk een andere geweest.
Omdat het uitgangspunt is dat iedere onderhandelingspartij zijn eigen kosten draagt, verdient het aanbeveling vooraf heldere afspraken te maken over een eventuele kostenvergoeding, teneinde teleurstelling achteraf te voorkomen.
21 oktober 2011