Een in 1995 opgerichte B.V. oefent een consultancypraktijk uit. Tachtig procent van de aandelen is via een holding in handen van de oprichter van het bedrijf. Twee maal tien procent van de aandelen is, elk eveneens via een holding, in handen van twee personen die kennelijk in de consultancypraktijk werken.
Eén van die twee minderheidsaandeelhouders heeft zijn aandelen op 1 oktober 2003 verkregen en betaald middels een geldlening die hij van de oprichter heeft verkregen. Eveneens op 1 oktober hebben de drie aandeelhouders middels hun holding managementovereenkomsten gesloten met de werkmaatschappij waarin de consultancypraktijk wordt uitgeoefend.
Bij brief van 21 februari 2007 zegt de minderheidsaandeelhouder die op 1 oktober 2003 is toegetreden met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn de managementovereenkomst op met ingang van 1 juni 2007. De andere aandeelhouders verzoeken en sommeren hem daarop om de tien procent aandelen in de werkmaatschappij aan hen te koop aan te bieden voor een prijs die zal worden bepaald op de wijze die in de statuten is aangegeven voor het geval een aandeelhouder zijn aandelen wil verkopen. De accountant van de vennootschap heeft deze prijs inmiddels vastgesteld op € 37.650. Als de betreffende aandeelhouder verkoop van de aandelen aan de andere aandeelhouder weigert, vorderen de andere aandeelhouders in kort geding dat de aandelen toch aan hen worden overgedragen. Zij stellen daartoe dat het nooit de bedoeling is geweest dat een partner geen persoonlijke inbreng zou hebben maar toch aandeelhouder zou blijven. Ook op grond van de redelijkheid en billijkheid die volgens de wet in de verhouding tussen aandeelhouders onderling geldt, zouden de aandelen volgens hen dienen te worden overgedragen.
De voorzieningenrechter denkt daar anders over. Hij constateert dat in de statuten geen bepaling is opgenomen die een aandeelhouder verplicht tot overdracht van zijn aandelen als hij zijn bestuurderschap beëindigt. Dat dat wel de bedoeling van partijen zou zijn geweest wordt dan wel door de andere aandeelhouders gesteld, maar wordt door de wederpartij betwist en bewijs van die stelling is er niet. Volgens wetsgeschiedenis en jurisprudentie is verplichte uitstoting van een aandeelhouder middels gedwongen overdracht van aandelen een verstrekkende maatregel die alleen in uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd is zoals wanneer een aandeelhouder door voortdurende gedragingen het functioneren en voortbestaan van de vennootschap in gevaar brengt, wanneer de werkgelegenheid van werknemers dreigt weg te vallen of wanneer een impasse moet worden doorbroken. De opzegging van de managementovereenkomst voldoet niet aan die eisen, hoe onverwacht die ook voor de andere aandeelhouders zal zijn geweest. Met tien procent van de aandelen kan ook de besluitvorming in de vennootschap niet gefrustreerd worden. Dat geen andere partners zouden kunnen worden aangetrokken zolang de uitgetreden partner nog recht heeft op dividend is volgens de voorzieningenrechter niet juist. Er kunnen gewoon nieuwe aandelen worden uitgegeven en nieuwe bestuurders worden benoemd. Dat de uitgetreden partner recht houdt op dividend vloeit nu eenmaal voort uit zijn aandeelhouderschap. De vorderingen van de andere twee aandeelhouders worden daarom afgewezen.
Voorzieningenrechter rechtbank Arnhem 19 september 2007, www.rechtspraak.nl, ljn: BB5015
Het vonnis van de voorzieningenrechter is niet heel recent en misschien ook niet zo opzienba-rend, maar het geeft wel goed aan waar het in de praktijk vaak aan schort als aandelen aan werknemers worden toegekend. Meestal gebeurt dit met het doel hen aan het bedrijf te binden en is het de bedoeling om dat zij hun aandelen weer verkopen als zij niet meer bijdragen aan de winst van het bedrijf. Dat laatste moet dan wel uitdrukkelijk in de statuten of in een overeenkomst tussen de aandeelhouders geregeld worden, niet alleen voor het geval van het ein-digen van de arbeidsovereenkomst (of zoals hier: managementovereenkomst) maar ook bijvoorbeeld voor het geval van langdurige arbeidsongeschiktheid, pensionering, overlijden of langdurige non-activiteit.
Wat de aandeelhouder in kwestie bezielt om zijn aandelen niet te verkopen is overigens niet helemaal duidelijk. Het zal wellicht ontevredenheid met de geboden prijs zijn of mogelijk gewoon rancune, want de positie van een houder van een aandelenpakket van tien procent is niet te benijden. Zeggenschap in de algemene vergadering van aandeelhouders heeft hij niet, zeker niet als een andere aandeelhouder tachtig procent van de aandelen houdt. Een besluit tot uitkering van dividend kan bijvoorbeeld door de andere aandeelhouders worden tegengehouden. Die andere aandeelhouders hebben zich daarom wellicht ook veel te druk gemaakt over de weigering de aandelen te verkopen. Zij hadden bijvoorbeeld ook kunnen besluiten om de onderneming van de vennootschap te verkopen, waarna de uitgetreden partner ook geen recht meer zou hebben gehad op nieuwe winsten van de consultancypraktijk.
mei 2009