Door voor de vraag of sprake was van de overgang van een hele onderneming dan wel een deel van een onderneming uitsluitend af te gaan op de vraag of de hele loonsom dan wel een deel daarvan was overgegaan, had het UWV onvoldoende gemotiveerd dat de verkrijger van een onderneming verplicht was om de WGA-uitkeringen te gaan betalen van de (ex-) werknemers die de overdrager van de onderneming als eigenrisicodrager oorspronkelijk moest betalen.
Een stichting die onderzoek verrichtte naar nucleaire energie en duurzame energie had op 1 april 2018 de onderzoeksactiviteiten betreffende duurzame energie overgedragen aan een andere partij. De stichting was eigenrisicodrager voor de betaling van WGA-uitkeringen. Op 3 oktober 2014 was een werknemer ziek geworden. De WGA-uitkering die later aan de werknemer werd toegekend moest de stichting daarom zelf betalen. In 2021 besluit het UWV dat de derde partij als verkrijger voor 89,78% het risico draagt van betaling van de WGA-uitkering van deze werknemer.
Deze derde partij (hierna “de verkrijger”) was het daar echter niet mee eens. Volgens de verkrijger is sprake geweest van de overname van een deel van de onderneming van de stichting en voor dat geval bepaalt de wet dat de werkgever (eigenrisicodrager) die de onderneming overdraagt de WGA-uitkering blijft betalen. Ook het percentage van 89,78% is volgens deze partij onvoldoende gemotiveerd. Als het UWV het bezwaar van de verkrijger ongegrond verklaart, moet de rechtbank over de zaak oordelen.
De rechtbank refereert daarbij allereerst aan een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2019 die in 2023 nog eens door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd. Volgens deze uitspraak moet allereerst worden beoordeeld of sprake is van een overgang van onderneming in arbeidsrechtelijke zin. Dat betekent dat sprake moet zijn van een economische eenheid, die bij een overgang als gevolg van een overeenkomst dan wel als gevolg van een fusie of splitsing zijn identiteit behoudt. Het UWV en de verkrijger zijn het erover eens dat dat het geval is. Vervolgens moet worden beoordeeld of sprake is van een gehele dan wel gedeeltelijke overgang van onderneming. Dat is een beoordeling die volgens de Centrale Raad van Beroep in sociaalverzekeringsrechtelijke zin moet worden gedaan en waarvoor bepalend is of de overdragende onderneming al zijn economische activiteiten heeft overgedragen dan wel of er nog economische activiteiten bij de overdragende onderneming resteren. Dit moet worden bezien vanuit het perspectief van de overdragende werkgever.
Het UWV is daarbij uitgegaan van gegevens van de belastingdienst omtrent het percentage van de loonsom dat de verkrijger van de stichting heeft overgenomen. Het loonheffingennummer is naar de mening van het UWV bepalend voor de vraag of sprake is van een werkgever in sociaalverzekeringsrechtelijke zin. Na de overname van de onderzoeksactiviteiten betreffende duurzame energie zijn de onderzoeksactiviteiten betreffende nucleaire energie door de stichting ondergebracht in een vennootschap onder firma. Uit de jaarrekening van de stichting heeft het UWV afgeleid dat na 1 april 2018 geen personeel meer in dienst is van de stichting. Het percentage van 89,78% zou zich verklaren doordat eerst per 1 april 2018 alle 400 werknemers van de onderzoeksactiviteiten betreffende duurzame energie waren overgegaan naar de verkrijger, waarna per 1 oktober 2018 65 werknemers weer zijn teruggegaan naar de stichting om daarna te worden ondergebracht in de vennootschap onder firma.
De verkrijger bepleit daartegenover dat het UWV zich niet uitsluitend had mogen baseren op gegevens van de belastingdienst over loonheffingennummers, maar eigen onderzoek had moeten doen naar de vraag of bij de stichting na de overgang nog economische activiteiten resteerden. Na de overname van de onderzoeksactiviteiten betreffende duurzame energie resteerden bij de stichting nog de onderzoeksactiviteiten betreffende nucleaire energie. Wat de Stichting daarna met deze onderzoeksactiviteiten heeft gedaan is volgens de verkrijger niet van belang voor de vraag of sprake was van de overgang van een hele onderneming dan wel een deel van een onderneming. De verkrijger zegt daar ook geen zicht op te hebben. In sociaalverzekeringsrechtelijke zin zouden de stichting en de vennootschap onder firma volgens de verkrijger bovendien als één werkgever moeten worden gezien.
De rechtbank oordeelt dat het UWV zich inderdaad niet had mogen baseren op het onderzoek van de belastingdienst naar de loonheffingennummers, maar dat het UWV de gehele feitelijke situatie van de stichting in zijn oordeel had moeten betrekken. Het UWV had moeten onderzoeken of na de overdracht van de onderzoeksactiviteiten betreffende duurzame energie bij de stichting nog sprake was van economische activiteiten. Daarom vernietigt de rechtbank de beslissing op bezwaar van het UWV. Omdat de rechtbank niet over voldoende informatie beschikt om de zaak zelf af te doen, draagt de rechtbank het UWV op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
Om werkgevers te prikkelen om arbeidsongeschikte werknemer zo goed mogelijk te re-integreren op de arbeidsmarkt, worden de kosten van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (Ziektewet- en WGA-uitkeringen) van (ex-) werknemers toegerekend aan werkgevers. Voor die toerekening geldt een hybride stelsel, waarbij werkgevers er voor kunnen kiezen om wel of geen eigenrisicodrager te zijn. Als eigenrisicodrager moeten zij de uitkeringen zelf betalen. Als niet-eigenrisicodrager wordt voor (middel)grote werkgevers de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas die zij aan de belastingdienst moeten betalen verhoogd vastgesteld als gevolg van de betaling van een uitkering aan een (ex-) werknemer.
De toerekening aan werkgevers van de lasten van Ziektewet- en WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers vraagt om een wettelijke regeling van de gevolgen van de overgang van een onderneming voor die toerekening. Om te zorgen dat de financiële prikkel tot re-integratie voor werkgevers in voldoende mate werkt, wil de wetgever voorkomen dat werkgevers de toerekening van de lasten kwijt kunnen spelen door de onderneming geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een andere rechtspersoon.
De keuze voor het hybride stelsel brengt met zich mee dat deze regels ingewikkeld zijn. Rekening moet immers worden gehouden met situaties waarin de werkgever die de onderneming overdraagt (overdrager) eigenrisicodrager is en met situaties waarin hij dit niet is gecombineerd met situaties waarin de werkgever die de onderneming verkrijgt (verkrijger) eigenrisicodrager is en met situaties waarin hij dit niet is. Daarbij komt dat de wetgever ervoor heeft gekozen om de regels voor de toerekening aan de werkgever van de uitkeringslasten voor Ziektewetuitkeringen en WGA-uitkeringen niet helemaal hetzelfde te doen zijn en om onderscheid te maken tussen de overgang van een hele onderneming en de overgang van een deel van een onderneming.
De wettelijke regeling ter zake van de gevolgen van de overgang van een onderneming voor die toerekening komen er voor zowel Ziektewet- als WGA-uitkeringen op neer dat er een groot verschil is tussen de overgang van een hele onderneming en de overgang van een deel van een onderneming, indien het gaat om de overgang van een onderneming van een werkgever die eigenrisicodrager was. Bij de overgang van een hele onderneming gaat de verkrijger van de onderneming de uitkeringen betalen maar bij de overgang van een deel van een onderneming blijft de overdrager van de onderneming de uitkeringen betalen. Daarom wilde de verkrijger van de onderneming in dit geval graag vastgesteld zien dat sprake was van de overgang van een deel van de onderneming.
Na wat wisselende jurisprudentie heeft de Centrale Raad van Beroep vorig jaar bepaald dat voor de vraag of sprake is van de overgang van een hele onderneming dan wel een deel van een onderneming moet worden vastgesteld of na de overgang bij de overdrager nog economische activiteiten resteerden. Daarnaar moet het UWV dan onderzoek doen, maar in de praktijk stelt het UWV zich op het standpunt dat het verplicht is om de gegevens van de belastingdienst te volgen over de vraag of en wanneer sprake is van de overgang van een onderneming en beperkt het UWV zich tot de gegevens die hij van de belastingdienst krijgt betreffende loonheffingennummers en loonsommen die voor en na de overgang onder die loonheffingennummers zijn aangegeven. Dat coördinatie tussen het UWV en de belastingdienst plaatsvindt is inderdaad noodzakelijk omdat het hybride stelsel tot gevolg heeft dat de gevolgen van de toerekening van uitkeringen aan een werkgever nu eens door de belastingdienst (vaststelling gedifferentieerde premie Werkhervattingskas) en dan weer door het UWV (betaling van de uitkering als eigenrisicodrager) moeten worden vastgesteld. Om te voorkomen dat dubbele toerekening dan wel geen toerekening aan een werkgever plaatsvindt moeten de belastingdienst en het UWV natuurlijk van dezelfde uitgangspunten uitgaan. Dat bij deze coördinatie het primaat wordt gelegd bij de belastingdienst is een keuze die te billijken valt. Maar dat betekent niet dat het UWV (zoals in de praktijk steeds het geval is) zich kan beperken tot verwijzing naar de gegevens die van de belastingdienst zijn verkregen zonder zelf die gegevens deugdelijk te hoeven motiveren. En inmiddels is duidelijk dat verwijzing naar loonheffingennummers en loonsommen voor het UWV als motivering niet volstaat. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar van het UWV dan ook terecht wegens een motiveringsgebrek.
Als het UWV geen hoger beroep instelt (maar argumenten om dat hoger beroep te laten slagen lijken te ontbreken), zal het UWV al dan niet in coördinatie met de belastingdienst moeten motiveren of bij de stichting na de overgang van de onderzoeksactiviteiten betreffende duurzame energie al dan niet nog economische activiteiten resteerden. De vraag is dan of daarbij wel of geen acht moet worden geslagen op het feit dat de resterende onderzoeksactiviteiten betreffende nucleaire energie tegelijkertijd werden overgedragen aan een vennootschap onder firma? En zo ja, maakt het dan verschil als de stichting zelf vennoot van die vennootschap onder firma was? En wat betekent het voor de toerekening van de uitkeringen aan de werkgever als twee verkrijgers tegelijkertijd elk een deel van de onderneming overnemen met als resultaat dat de overdrager de hele onderneming heeft overgedragen?
Verder kan dan ook aan de orde komen of de door het UWV gestelde terugovergang per 1 oktober 2018 (als nieuwe overgang van onderneming) van een deel van de werknemers die zich bezig hielden met de onderzoeksactiviteiten betreffende duurzame energie, gezien moet worden als de overgang van een onderneming (in dat geval in elk geval een deel van een onderneming). Zo ja, dan komt de vraag aan de orde of dit dan moet worden gezien als een overgang van een niet-eigenrisicodrager (als de verkrijger dat was) naar een eigenrisicodrager (de stichting) of als de overgang van een eigenrisicodrager (omdat de verkrijger de verplichtingen tot betaling van de WGA-uitkering had overgenomen van de stichting als eigenrisicodrager en daarmee zelf als eigenrisicodrager moet worden gezien) naar een andere eigenrisicodrager (de stichting). In het eerste geval is de pro rata-berekening van het UWV juist maar in het andere geval zou de verkrijger zelfs verplicht blijven om de WGA-uitkering te betalen.
Er is hoe dan ook genoeg reden om met belangstelling uit te zien naar het vervolg van deze zaak.