Een werkgever kon niet rechtsgeldig op voorhand in de arbeidsovereenkomst aanzeggen dat de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zou worden verlengd nadat hij dat twee maal eerder zo had gedaan, waarna de arbeidsovereenkomst twee maal toch werd verlengd.
Een attractiepark was met een werknemer drie aaneengesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aangegaan. In elk van die arbeidsovereenkomsten was een bepaling opgenomen waarin de werknemer door de werkgever werd geïnformeerd dat de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zou worden voortgezet. Desondanks was de arbeidsovereenkomst eerder twee keer wel voortgezet. Bij de derde arbeidsovereenkomst was dat niet het geval geweest. Deze arbeidsovereenkomst was van rechtswege geëindigd en vervolgens niet voortgezet.
Bij de kantonrechter vordert de werknemer een vergoeding ter grootte van een maandsalaris vanwege het niet tijdig (dat wil zeggen: een maand tevoren) schriftelijk aanzeggen dat de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zou worden voortgezet. De werkgever stelt dat deze wettelijke aanzegvergoeding niet verschuldigd is omdat de werknemer al in de arbeidsovereenkomst schriftelijk was geïnformeerd over het feit dat de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zou worden voortgezet. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat op die wijze aan de wettelijke aanzegplicht kan worden voldaan.
De kantonrechter erkent dat laatste, maar is van mening dat de werkgever desondanks niet aan de aanzegplicht heeft voldaan. De bedoeling van de wettelijke verplichting om uiterlijk een maand voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst schriftelijk aan te zeggen of de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur zal worden voortgezet, en zo ja onder welke voorwaarden, is dat de werknemer tijdig weet of hij ander werk moet gaan zoeken of niet. Doordat de werkgever de arbeidsovereenkomst eerder twee keer toch heeft verlengd nadat hij de werknemer in de arbeidsovereenkomst op voorhand had medegedeeld dat die niet zou worden verlengd, had de werknemer die duidelijkheid niet. De kantonrechter doet aan het einde van de zitting meteen mondeling uitspraak: de werkgever moet de aanzegvergoeding betalen.
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de Wet werk en zekerheid (waarbij de aanzegverplichting in de wet is ingevoerd) heeft Minister Asscher destijds uitdrukkelijk aangegeven dat het mogelijk is om in de arbeidsovereenkomst direct al aan te zeggen dat de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zou worden voortgezet. Volgens de Minister weet de werknemer dan immers zeer tijdig dat hij zich na afloop van de arbeidsovereenkomst weer op de arbeidsmarkt moet oriënteren. De Minister betwijfelde daarbij of werkgevers daartoe vaak zouden overgaan omdat zij daarmee ook werknemers zouden verliezen over wie zij tevreden zijn terwijl een nieuwe werknemer moet worden aangetrokken als de desbetreffende werkzaamheden niet ook komen te vervallen.
Wij hebben er destijds voor gewaarschuwd dat de mogelijkheid van aanzegging op voorhand in de arbeidsovereenkomst niet moet worden gebruikt om vervolgens aan het einde van de arbeidsovereenkomst alsnog een afweging te maken of de arbeidsovereenkomst wel of niet zal worden verlengd zonder daarover tijdig een (nieuwe) schriftelijke aanzegging te doen, aangezien het toch verlengen van de arbeidsovereenkomst afbreuk doet aan de zeggingskracht van een volgende aanzegging op voorhand in een volgende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Veelzeggend is dat de kantonrechter in de uitspraak de fabel van Aesopus aanhaalt over de jongen die “wolf” riep. In de woorden van de kantonrechter: “Nadat de jongen, die op de kudde met schapen moest letten, driemaal voor niets alarm had geslagen door “wolf” te roepen, kwam er de vierde keer niemand meer op zijn alarm af en zag de vader in de avond alleen nog een wolf met een dikke buik en de strooien hoed van zijn zoon, die uit de bek van de wolf stak.”.