Een arbodienst die voor een werknemer de kosten van de opleiding tot bedrijfsarts had betaald, mocht die kosten van de werknemer op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst terugvorderen toen de werknemer uit dienst ging, ondanks dat het ging om een opleiding die noodzakelijk was voor de functie van de werknemer.
In 2020 neemt een arbodienst een arts in dienst. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de werknemer de opleiding tot geregistreerd bedrijfsarts dient te volgen omdat die noodzakelijk is voor de functie die de werknemer gaat uitoefenen. De werkgever zal de kosten van de opleiding (€ 47.000) betalen. Afgesproken wordt dat de werknemer bij uitdiensttreding binnen vier jaar na het einde van de opleiding een deel van de opleidingskosten aan de werkgever moet terugbetalen. Het deel dat moet worden terugbetaald neemt af met elk jaar dat is verstreken na het einde van de opleiding. De werknemer moet dan niet alleen de opleidingskosten terugbetalen maar ook de kosten van supervisie en intervisie door de werkgever en de kosten van de werktijd die hij aan zijn opleiding mag besteden (acht uur per week).
Als de werknemer per 1 februari 2022 de arbeidsovereenkomst opzegt om bij een andere arbodienst in dienst te treden, ontstaat een geschil over de terugbetalingsverplichting van de werknemer, dat aan de kantonrechter wordt voorgelegd. De arbodienst claimt terugbetaling van een bedrag van bijna € 77.000. De kantonrechter verwerpt het meest verstrekkende verweer van de werknemer, inhoudend dat het studiekostenbeding nietig is vanwege de op 1 augustus 2022 in werking getreden wettelijke bepaling die inhoudt dat scholing die noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie kosteloos door de werkgever dient te worden aangeboden. De kantonrechter wijst er daarbij op dat uit de wetsgeschiedenis van deze wetsbepaling blijkt dat onder verplichte scholing niet wordt verstaan de opleiding die een werknemer verplicht moet volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie als bedoeld in de Europese beroepskwalificatierichtlijn. De opleiding “arbeid en gezondheid, bedrijfsgeneeskunde” is in de bijlage bij die richtlijn genoemd als een zodanige opleiding.
De kantonrechter is van mening dat het studiekostenbeding ook in overeenstemming is met de jurisprudentie van de Hoge Raad die betrekking heeft op het terugbetalen van loon. Volgens die jurisprudentie moet (1) een periode worden vastgesteld waarin de werkgever geacht wordt te profiteren van de kennis die de werknemer met de studie heeft behaald, (2) bepaald worden dat de werknemer een terugbetalingsverplichting heeft tijdens deze periode en (3) de terugbetalingsverplichting verminderen naar evenredigheid van de hierboven genoemde periode.
Wel is de kantonrechter van mening dat de kosten van supervisie en intervisie door de werkgever voor de werknemer niet op tijd duidelijk zijn geweest, zodat deze worden verlaagd van € 40.000 naar € 10.000.
Tenslotte oordeelt de kantonrechter dat de terugvordering niet in strijd is met goed werkgeverschap en dat deze ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij speelt een rol dat de werknemer als bedrijfsarts goede baan- en salarisperspectieven heeft, dat de werkgever bereid is de werknemer terug in dienst te nemen of om een betalingsregeling met de werknemer te treffen en dat de nieuwe werkgever mogelijk een deel van de kosten voor zijn rekening wil nemen.
Uiteindelijk moet de werknemer ruim € 45.000 terugbetalen.
Het vonnis van de kantonrechter is vooral van belang in verband met wat daarin geschreven wordt over de nieuwe wettelijke bepaling dat opleidingen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de functie voor rekening van de werkgever dienen te zijn. Opmerkelijk is allereerst dat de kantonrechter niet oordeelde dat deze wetgeving niet van toepassing is reeds omdat het einde van de arbeidsovereenkomst en daarmee het ontstaan van de terugbetalingsverplichting (op 1 februari 2022) had plaatsgevonden voordat de wettelijke bepaling in werking was getreden (op 1 augustus 2022).
Maar ook de beslissing dat de opleiding in dit geval was aan te merken als een opleiding die verplicht moet worden gevolgd voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie in de zin van de Europese beroepskwalificatierichtlijn is van belang, omdat deze uitzondering weliswaar in de wetsgeschiedenis is genoemd, maar niet uit de wet blijkt. Om voor deze uitzondering in aanmerking te komen dient de opleiding te zijn vermeld in een bijlage uit de Europese richtlijn (of in de Nederlandse uitwerking daarvan in de Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen).