Een werkgever mocht met een werknemer een studiekostenovereenkomst sluiten die de werknemer onder voorwaarden verplichtte tot terugbetaling van de studiekosten, omdat het niet ging om een opleiding die nodig was voor de uitoefening van de functie van de werknemer, maar om een opleiding die nodig was om een functie te gaan vervullen.
Een audiciënsbedrijf was met een werknemer een arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van twee jaar. In die tijd zou de werknemer worden opgeleid tot audiciën. Hij zou één dag per week naar school gaan en vier dagen per week werkzaam zijn als audiciën-in opleiding. De kosten van de opleiding worden betaald door het audiciënsbedrijf, maar in een studieovereenkomst wordt afgesproken dat de werknemer de kosten van de opleiding geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen als hij binnen bepaalde tijd na het afronden van de studie ontslag neemt.
Als de werknemer de opleiding met succes afrondt, wordt een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Daarin wordt een concurrentiebeding opgenomen dat de werknemer verbiedt om na het einde van de arbeidsovereenkomst binnen een cirkel met een straal van 25 kilometer rondom de vestiging van het audiciënsbedrijf waar de werknemer werkzaam is, te gaan werken bij een ander audiciënsbedrijf. Ook wordt een relatiebeding afgesproken.
Een half jaar later deelt de werknemer aan zijn werkgever mede dat hij bij een ander audiciënsbedrijf wil gaan werken, op 20 kilometer afstand. Hij vraagt om het concurrentiebeding zo aan te passen dat dat mogelijk wordt, maar de werkgever weigert dat. De werknemer zegt daarop de arbeidsovereenkomst op, maar treedt nog niet bij de andere werkgever in dienst. De werkgever maakt dan aanspraak op terugbetaling van een bedrag van bijna € 10.000 aan studiekosten. Daarop vordert de werknemer in kort geding van de kantonrechter dat deze bij wijze van voorlopige voorziening zal bepalen dat het concurrentiebeding en het studiekostenbeding worden geschorst.
De werknemer is van mening dat het studiekostenbeding nietig is wegens strijd met de wet, omdat het gaat om een opleiding die noodzakelijk is om de functie als audiciën te kunnen vervullen. De wettelijke bepaling waarop de werknemer zich beroept, is gebaseerd op een Europese Richtlijn en uit de toelichting op die Richtlijn blijkt dat de opleidingsverplichting niet geldt voor beroepsopleidingen of opleidingen die de werknemer verplicht moet volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie, tenzij de werkgever op verplicht is die opleiding aan te bieden. In de toelichting van de wet waarmee die Europese Richtlijn in de Nederlandse wet is opgenomen wordt dan uitgelegd dat het bij deze uitzondering op de opleidingsverplichting gaat om de Europese beroepskwalificatierichtlijn, de zogenoemde “gereglementeerde beroepen”. De toelichting op de Nederlandse wet verwijst daarbij naar een lijst waarin deze gereglementeerde beroepen zijn vastgesteld. Omdat het beroep van audiciën niet in deze lijst staat, is de werknemer van mening dat de uitzondering op de opleidingsverplichting niet op hem van toepassing is.
Dat ziet de kantonrechter echter anders. De lijst met gereglementeerde beroepen is opgesteld ter uitvoering van de Beroepskwalificatierichtlijn. Die Richtlijn geeft de Lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid om in het belang van volksgezondheid en openbare veiligheid een uitzondering te maken op het vrije verkeer van goederen en diensten binnen de Europese Unie, door voor het verrichten van bepaalde diensten een bepaalde beroepskwalificatie te verlangen. De lijst met gereglementeerde beroepen geeft aan welke uitzonderingen in dat verband in Nederland worden gemaakt. De uitzondering op de opleidingsverplichting van de werkgever verwijst wel naar deze lijst met gereglementeerde beroepen, maar is daartoe niet beperkt. Het doel van de Beroepskwalificatierichtlijn is een heel andere dan dat van de opleidingsverplichting van de werkgever. Waar het bij de opleidingsverplichting om gaat is dat de werknemer met zijn opleiding een beroepskwalificatie als audiciën heeft gekregen, die nodig is om het beroep van audiciën te kunnen uitoefenen. Daarmee is sprake van een uitzondering op de opleidingsverplichting van de werkgever. Het studiekostenbeding is rechtsgeldig. De werkgever heeft de werknemer voldoende geïnformeerd over de financiële gevolgen van de terugbetalingsverplichting en de studiekostenovereenkomst bevat een glijdende schaal, waarbij minder hoeft te worden terugbetaald naarmate de werknemer na het behalen van de opleiding langer voor de werkgever heeft gewerkt. Om die redenen acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat de bodemrechter het studiekostenbeding nietig zal verklaren. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in kort geding bestaat daarom geen aanleiding.
De kantonrechter ziet wel aanleiding om het concurrentiebeding te schorsen. De kantonrechter ziet onvoldoende zwaarwegend belang om de werknemer te beperken in zijn vrijheid van arbeidskeuze. Het relatiebeding is voldoende om aan de belangen van de werkgever tegemoet te komen.
Sinds de invoering van de wet waarmee de Europese Richtlijn voor transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Nederlandse wetgeving is geïntroduceerd, geldt dat opleidingen die de werknemer nodig heeft voor de uitoefening van zijn functie, voor rekening van de werkgever moeten zijn en onder werktijd moeten plaatsvinden. Een studieovereenkomst die voorziet in een terugbetalingsverplichting is dan niet toegestaan. Maar dat is anders als de opleiding niet noodzakelijk is voor de functie die de werknemer uitoefent, maar voor een functie die hij in de toekomst wil gaan uitoefenen.