Op grond van Europese jurisprudentie moet de uitbetaling van vakantiedagen plaatsvinden tegen het loon dat de werknemer zou hebben genoten als hij zou hebben gewerkt. Dat de werknemer geen loon zou hebben genoten als hij geen vakantie zou hebben opgenomen (omdat het ging om opname van vakantiedagen tijdens het derde ziektejaar, waarin geen recht op loon meer bestaat) doet niet ter zake.
Een werknemer van een bank was arbeidsongeschikt geraakt wegens ziekte. Nadat de arbeidsongeschiktheid 104 weken had geduurd, had het UWV een WGA-uitkering aan de werknemer toegekend. Als eigenrisicodrager moest de bank die WGA-uitkering zelf betalen. De werknemer werd daarbij volledig arbeidsongeschikt geacht. Op grond van de cao blijft een werknemer die volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is in dienst van de werkgever en heeft hij onder meer recht op een aanvulling van de WGA-uitkering tot 75% van het loon. De cao bepaalt ook dat voor een arbeidsongeschikte werknemer dezelfde regels voor het opbouwen en opnemen van vakantiedagen gelden als voor niet-arbeidsongeschikte werknemers.
In de loop van het derde ziektejaar vraagt de werknemer om uitbetaling van bijna 500 vakantie-uren. Als de bank daar niet toe overgaat deelt hij mede dat hij zijn dagen op wil nemen, zodat ze uitbetaald gaan worden. Later stelt de bank dan dat de werknemer geen recht meer heeft op vakantiedagen, omdat ze zijn opgenomen. Uitbetaling van de opgenomen vakantiedagen is daarbij volgens de bank niet aan de orde omdat de werknemer tijdens zijn vakantie heeft ontvangen wat hij zou hebben ontvangen als hij geen vakantie zou hebben opgenomen.
De werknemer vordert dan de betaling van de vakantiedagen bij de kantonrechter. Die is het eens met de stelling van de bank dat de werknemer bij het opnemen van vakantiedagen in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als hij geen vakantiedagen zou hebben opgenomen en dat de werknemer geen recht had op uitbetaling van vakantiedagen omdat hij zonder het opnemen van de vakantiedagen ook geen recht op loon zou hebben gehad. De kantonrechter wijst de vordering echter toch toe omdat de situatie gelijkgesteld moet worden met de situatie bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst, in welk geval de werknemer recht heeft op uitbetaling van zijn vakantiedagen.
Daarmee is de bank het niet eens. In hoger beroep stelt de bank dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd en dat de situatie daarmee ook niet gelijkgesteld kan worden. Omdat de vakantiedagen al zijn opgenomen, is er volgens de bank niets meer uit te betalen. Het gerechtshof gaat er van uit dat de vakantiedagen zijn opgenomen. Het wettelijke verbod tot uitbetaling van vakantiedagen tijdens het dienstverband is daarom volgens het hof niet relevant. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie leidt het hof af dat de werknemer bij de uitbetaling van vakantiedagen in de toestand dient te worden gebracht alsof hij had gewerkt. Daarom moeten de vakantiedagen volgens het hof worden uitbetaald tegen het volledige, gewone salaris.
De bank had nog aangevoerd dat de uitbetaling van de vakantiedagen in mindering moest worden gebracht op de WGA-uitkering en op de aanvulling op de WGA-uitkering. Maar daarvoor bestaat volgens het hof geen wettelijke grondslag. De bepaling in de wet waardoor uitkeringen op grond van wettelijk verplichte verzekeringen in mindering kunnen worden gebracht op het loon biedt die grondslag volgens het hof in elk geval niet, alleen al omdat die bepaling alleen tijdens de eerste twee ziektejaren geldt.
Het gerechtshof wijst de vordering van de werknemer toe.
Uitbetalen van vakantiedagen is volgens de wet alleen toegestaan bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Omdat de cao in dit geval bepaalde dat de arbeidsovereenkomst niet zou eindigen, ging de werknemer er toe over om de vakantiedagen op te nemen. Een wettelijke bepaling die aangeeft tegen welk bedrag vakantiedagen moeten worden uitbetaald, is er niet. Normaliter is dat natuurlijk geen punt van discussie, maar dat werd het wel toen de bank de vergelijking ging maken met het loon dat de werknemer genoten zou hebben als hij geen vakantie zou hebben opgenomen. Het gerechtshof stelt terecht dat de vakantiedagen wel moeten worden uitbetaald en beroept zich daarbij op de uitleg die het Europese Hof geeft aan de Europese Arbeidstijdenrichtlijn, die aan de vakantieregeling in de Nederlandse wet ten grondslag ligt. Met een andere redenering had het gerechtshof al tot dezelfde conclusie kunnen komen. Het hof had ook kunnen redeneren dat de werknemer in het verleden, door geen (betaalde) vakantie op te nemen, extra uren had gewerkt waarvoor hij nog een betaling tegoed had.
De door de bank aangevoerde verrekening van de uitbetaling van de vakantiedagen met de WGA-uitkering en de aanvulling op de WGA-uitkering wordt door het hof niet helemaal juist beoordeeld. Voor wat betreft de verrekening van de uitbetaalde vakantiedagen met de aanvulling op de WGA-uitkering wijst het hof terecht op het ontbreken van een wettelijke grondslag. De bepaling in het Burgerlijk Wetboek waar het hof op wijst, betreft de verrekening van de WGA-uitkering met het loon en niet de door de bank bepleite verrekening van het loon met de WGA-uitkering. Dat de eerste twee ziektejaren zijn verstreken, is daarmee niet relevant. Als het gaat om de verrekening van uitbetaalde vakantiedagen met de WGA-uitkering, had het hof zich onbevoegd moeten verklaren omdat het aan de bestuursrechter is om te beoordelen of de uitbetaling van vakantiedagen loon oplevert dat op grond van de WIA met de WGA-uitkering had moeten worden verrekend.