Het veiligstellen van de financiële situatie van de onderneming tijdens de coronapandemie vormde voor een werkgever een zodanig zwaarwichtig belang dat de werkgever met een beroep op het eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst kon afzien van loonsverhogingen die volgden uit de toepasselijke cao.
Een bedrijf dat koffie en thee verkoopt aan kantoren, tankstations en horeca is voor de omzet grotendeels afhankelijk van het aantal kopjes dat op kantoorlocaties, in de horeca en onderweg wordt gedronken. Tijdens de coronapandemie daalt de omzet sterk en dat heeft tot gevolg dat het bedrijf in liquiditeitsproblemen komt. In de arbeidsovereenkomsten met de werknemers van het bedrijf is de cao voor de Technische Groothandel van toepassing verklaard. De arbeidsovereenkomsten bevatten ook een eenzijdig wijzigingsbeding.
In april 2020 schuift het bedrijf met instemming van de ondernemingsraad de verhoging van de lonen die in de cao was voorzien voor 1 april 2020, door naar 1 januari 2021. Als het bedrijf in november 2020 aan de ondernemingsraad instemming vraagt met het annuleren van alle verhogingen van de lonen in de cao zo lang de coronacrisis voortduurt, wordt met de ondernemingsraad een overeenkomst gesloten. Die overeenkomst heeft tot gevolg dat alle cao-loonsverhogingen vervallen, maar dat er een eenmalige loonsverhoging van 1,5% zal plaatsvinden zodra de omzet weer terug is op het niveau van 90% van de omzet over 2019 en dat zes maanden later de cao-loonsverhogingen weer worden gevolgd, mits de omzet minimaal op het niveau van 90% van de omzet van 2019 zal blijven.
Als de situatie van het bedrijf na de coronapandemie verbetert, stelt het bedrijf in juni 2022 aan de ondernemingsraad voor om de lonen per 1 juni 2022 te verhogen met 5% (in plaats van met 1,5%) en vanaf 1 juli 2022 de cao-loonsverhogingen weer te volgen. In ruil daarvoor zouden de werknemers schriftelijk moeten instemmen met deze regeling en afstand moeten doen van eventuele aanspraken op loonsverhogingen in de periode tot 1 juli 2022. Werknemers die daarmee instemmen zouden een bonus krijgen van € 250. Voor werknemers die daar niet mee instemmen zouden de afspraken blijven gelden die eerder met de ondernemingsraad zijn gemaakt.
Twee werknemers die niet met deze nieuwe afspraak instemmen vorderen bij de kantonrechter dat deze verklaart dat de doorgevoerde eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden onrechtmatig is. Als deze vordering door de kantonrechter wordt afgewezen, stellen zij hoger beroep in bij het gerechtshof. Het hof stelt voorop dat de bevoegdheid van de werkgever om de arbeidsvoorwaarden eenzijdig te wijzigen volgens de wet een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever vereist dat het belang van de werknemers bij nakoming van die arbeidsvoorwaarden daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijzigen. Hoe zwaar dat belang voor de werkgever moet wegen hangt daarbij mede af van het belang van de werknemers waarin zij door de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden worden getroffen. Aan de hand van door de werkgever verstrekte gegevens is naar de mening van het hof aangetoond dat in 2020 sprake was van een negatief bedrijfsresultaat en dat de omzet in 2020 en 2021 aanzienlijk lager was dan in 2019. Volgens het hof is daarmee sprake van een aanzienlijke bedrijfseconomische achteruitgang.
Dat de werkgever desondanks toch nog bepaalde investeringen heeft gedaan doet daaraan volgens het hof niet af, omdat de werknemers de stelling van de werkgever dat deze investeringen noodzakelijk waren voor de continuïteit van de onderneming onvoldoende hebben betwist. Ook hebben de werknemers onvoldoende weersproken dat een reorganisatie waarbij op twee afdelingen in totaal twaalf arbeidsplaatsen zijn vervallen, was ingegeven door een organisatorische reden en niet door de coronacrisis. Volgens het hof heeft de werkgever ook voldoende andere maatregelen genomen, zoals het heronderhandelen met leveranciers, het niet verlengen van tijdelijke contracten, het uitstellen van investeringen, het vragen van een loonoffer aan de directie en het aanvragen van NOW-subsidie. Met betrekking tot de NOW-subsidie overweegt het hof nog dat deze subsidie slechts een deel van de loonkosten dekt, terwijl andere kosten doorlopen. Omdat de werkgever deel uitmaakt van een internationale groep waarbij andere groepsonderdelen nog wel winstgevend zijn gebleven, bestaat bovendien een kans dat het voorschot op de NOW-subsidie moet worden terugbetaald.
Het aanbod van de werkgever om in ruil voor een loonsverhoging van 5% af te zien van het claimen van eerdere loonsverhogingen is volgens het hof alleszins redelijk. De werkgever behoefde eerdere maatregelen niet terug te draaien, omdat de werkgever juist door die maatregelen het hoofd boven water heeft weten te houden.
Het hof is van mening dat het veiligstellen van de financiële positie voor de werkgever tijdens de coronapandemie een zodanig zwaarwichtig belang was dat het belang van de werknemers daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moest wijken. Voor het hof weegt daarbij mee dat de werknemers weliswaar zijn aangetast in hun financiële positie, maar dat het uitsluitend ging om het niet doorvoeren van loonsverhoging, waardoor de financiële gevolgen relatief beperkt zijn gebleven. De coronapandemie was ook geen normaal bedrijfsrisico, maar een uitzonderlijke omstandigheid waarop de werkgever geen invloed kon uitoefenen en die een zeer onvoorspelbaar verloop had. Ook het instemmen van de ondernemingsraad (na een zorgvuldig traject waarbij de ondernemingsraad advies heeft ingewonnen van een deskundige) weegt voor het hof mee bij dit oordeel.
De vorderingen van de werknemers worden daarom afgewezen.
De wettelijke eisen voor een beroep op een eenzijdig wijzigingsbeding zijn hoog en het komt dan ook niet zo vaak voor dat een beroep daarop door de rechter wordt gehonoreerd. Het arrest van het gerechtshof geeft aan hoe de noodzakelijke belangenafweging verloopt en wat daarbij zo al een rol kan spelen.