UWV stelt te hoge eisen aan arbeidsdeskundige rapportage van werkgever

UWV stelt te hoge eisen aan arbeidsdeskundige rapportage van werkgever
Datum: 25-12-2022
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2022 / 489
Vindplaats: Centrale Raad van Beroep 16 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2717
Uitspraak

Het UWV had wegens het plegen van te weinig re-integratie-inspanningen ten opzichte van een arbeidsongeschikte ex-werknemer een ziekengeldsanctie opgelegd aan een werkgever die eigenrisicodrager was voor de Ziektewet. De Centrale Raad van Beroep was echter van mening dat het UWV niet aannemelijk had gemaakt dat de werkgever te weinig re-integratie-inspanningen had gepleegd en oordeelde daarbij dat het UWV contact met de werkgever had moeten opnemen als het UWV van mening was dat het over te weinig gegevens beschikte om te beoordelen of er voor de ex-werknemer inderdaad geen passende arbeid bij de ex-werkgever voorhanden was.

Een uitzendkracht bij een uitzendbureau meldt zich in september 2016 ziek. In november 2016 eindigt de arbeidsovereenkomst. Omdat de werknemer dan nog ziek is, krijgt de werknemer recht op een Ziektewetuitkering. Aangezien de werkgever eigenrisicodrager is voor de Ziektewet moet het uitzendbureau de Ziektewetuitkering betalen. Als de werknemer een jaar ziek is voert het UWV een eerstejaars Ziektewetbeoordeling uit. Daarbij behoudt de werknemer recht op Ziektewetuitkering. Als de werknemer na 104 weken ziekte een WIA-uitkering aanvraagt besluit het UWV dat de werkgever 52 weken langer het loon moet doorbetalen. Het UWV is van mening dat de werkgever te laat met de re-integratie is begonnen en dat de werkgever onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen passende arbeidsmogelijkheden bij het uitzendbureau aanwezig waren (spoor één). Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van het UWV, dat aan de beslissing van het UWV ten grondslag ligt, blijkt dat het UWV vindt dat de re-integratie vertraging heeft opgelopen omdat de bedrijfsarts drie maanden eerder een expertiserapport had kunnen laten maken. Ook wordt de werkgever verweten dat uit de arbeidsdeskundige rapportage die de werkgever had laten opstellen onvoldoende blijkt dat er bij de werkgever geen passende arbeid voor de werknemer voorhanden was. Volgens de Werkwijzer Poortwachter van het UWV moet de werkgever daartoe alle functies binnen de eigen organisatie op en onder het niveau van de arbeidsongeschikte werknemer bezien en moet een beoordeling van elk van deze functies plaatsvinden die gebaseerd is op een vergelijking van de belasting van de betreffende functie en de belastbaarheid van de werknemer, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de bekwaamheden van de werknemer.
Als de werkgever de opgelegde loonsanctie in bezwaar en beroep tevergeefs bestrijdt, moet de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep over de zaak oordelen.
De Centrale Raad van Beroep stelt allereerst dat ten onrechte een loonsanctie is opgelegd, terwijl dat een ziekengeldsanctie zou moeten zijn. De arbeidsovereenkomst was immers geëindigd en dus was de werkgever geen loon meer verschuldigd. Omdat de werkgever eigenrisicodrager was, was echter wel ziekengeld (de Ziektewetuitkering) verschuldigd. Omdat de regels voor de loonsanctie en de ziekengeldsanctie inhoudelijk niet verschillen, maakt dit voor de inhoudelijke beoordeling van de zaak echter geen verschil.
Met het verwijt dat de bedrijfsarts drie maanden eerder opdracht had kunnen geven voor het uitvoeren van een expertiseonderzoek gaat de Centrale Raad van Beroep niet mee. De Raad wijst er op dat de verzekeringsarts van het UWV kort tevoren bij de eerstejaars Ziektewetbeoordeling nog had geoordeeld dat de werknemer geen arbeidsmogelijkheden had. Ook wijst de Raad er op dat de Werkwijzer Poortwachter aangeeft dat de bedrijfsarts een zekere professionele beoordelingsmarge heeft en dat het er om gaat of de bedrijfsarts op basis van de bekende feiten en omstandigheden redelijk oordeelt en handelt. Bij gebreke van twijfel aan de diagnose hoefde de bedrijfsarts volgens de Raad geen opdracht te geven voor een expertiseonderzoek. Dat de bedrijfsarts dat later alsnog deed was te verklaren door het feit dat de behandeling toen stopte in verband met het faillissement van de behandelaar.
Ook het verwijt dat de werkgever onvoldoende gemotiveerd had dat er geen arbeidsmogelijkheden bij de werkgever zelf waren, verwerpt de Centrale Raad van Beroep. Bij het uitzendbureau waren alleen functies vanaf HBO-niveau, wat het opleidings- en kennisniveau van de werknemer te boven ging. En als het UWV de verrichte re-integratie-inspanningen van de werkgever in het eerste spoor onvoldoende vond, had het UWV volgens de Raad contact met de werkgever moeten opnemen om de ontbrekende gegevens of het ontbrekende inzicht te verkrijgen.
De Centrale Raad van Beroep herroept de opgelegde loonsanctie omdat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.


Commentaar

Sinds de regering een wetsvoorstel heeft ingediend dat het voor het UWV onmogelijk moet maken om loonsancties op te leggen die zijn gegrond op de stelling dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van de werknemer niet goed (te laag) heeft vastgesteld, valt in de beoordelingen van de re-integratie-inspanningen van werkgevers door het UWV een sterk toegenomen focus op de arbeidsdeskundige aspecten van het re-integratieverslag te bespeuren, met name bij grote werkgevers. De Werkwijzer Poortwachter wordt door het UWV steeds voorzien van kleine aanscherpingen en de arbeidsdeskundigen van het UWV lijken op alle slakken zout te willen leggen. Eén van de onderdelen waarop wij in de praktijk een aanscherping bespeuren, betreft de eisen die worden gesteld aan de motivering van de stelling dat er binnen de eigen onderneming geen passende arbeid voor de werknemer is. Het UWV lijkt daarbij te eisen dat van elke functie binnen de onderneming (en binnen de ondernemingen van andere groepsmaatschappijen) een beschrijving wordt geleverd van de inhoud van de functie met een beschrijving van de belasting van die functie op alle belastingonderdelen, zodat die kan worden vergeleken met de belastbaarheid van de werknemer. In het verleden nam het UWV genoegen met een veel minder gedetailleerde motivering van de ongeschiktheid van functies. Het is daarom bemoedigend dat de Centrale Raad van Beroep in deze zaak stelt dat het UWV maar contact met de werkgever moet opnemen, indien het UWV vindt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom er voor een werknemer in de onderneming van de werkgever geen geschikte functies beschikbaar zijn.

N.B.: De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep betreft een zaak waarin één van de advocaten van ons kantoor de gemachtigde van de werkgever was.