De werkgever was niet verplicht om de langdurig arbeidsongeschikte werknemer te informeren dat hij bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2020 recht had op een hogere transitievergoeding.
Bij een afvalverwerkingsbedrijf werkte een werknemer die op 14 december 2017 ziek was uitgevallen was voor zijn werk als chauffeur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Als de werknemer na 104 weken ziekte een WIA-uitkering aanvraagt, kent het UWV met ingang van 12 december 2019 een IVA-uitkering aan de werknemer toe, omdat het UWV van mening is dat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dat gebeurt bij beslissing van 9 december 2019. Op 20 januari 2020 spreken de werkgever en de werknemer af om arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 te beëindigen. De werkgever zal daarbij de transitievergoeding aan de werknemer betalen. Zij kunnen het echter niet eens worden over de hoogte van die transitievergoeding. De werknemer stelt dat de hoogte van de transitievergoeding berekend moet worden met behulp van de wettelijke bepalingen die golden vóór 1 januari 2020 (resulterend in een bedrag van ruim € 72.000). De werkgever is van mening dat moet worden uitgegaan van de wettelijke bepalingen die gelden vanaf 1 januari 2020 (resulterend in een bedrag van bijna € 41.000).
De werknemer stelt dat van het oude recht moet worden uitgegaan omdat de werkgever de arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2020 wegens de langdurige arbeidsongeschiktheid had kunnen beëindigen. De werknemer verwijst daarbij naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 8 november 2019. Daarin is beslist dat een werkgever in beginsel verplicht is om de arbeidsovereenkomst van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer te beëindigen en daarbij een ontslagvergoeding te betalen die tenminste gelijk is aan de transitievergoeding die verschuldigd zou zijn op de dag na die waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst wegens de langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer had kunnen beëindigen. Ook stelt de werknemer dat de werkgever hem actief had moeten informeren over zijn rechtspositie. De werkgever stelt daartegenover dat de werknemer vóór 1 januari 2020 nooit gevraagd heeft om beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werkgever ontkent verplicht te zijn geweest om de werknemer te informeren over zijn rechtspositie.
De werkgever en de werknemer komen overeen dat zij hun geschil middels een gezamenlijk verzoek ter beslechting zullen voorleggen aan de kantonrechter. Die wijst er allereerst op dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet al op 12 december 2019 wegens de langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer had kunnen beëindigen, omdat daartoe eerst toestemming aan het UWV gevraagd had moeten worden en een opzegtermijn in acht genomen had moeten worden. Verder is de kantonrechter van mening dat de langdurig arbeidsongeschikte werknemer niet automatisch recht heeft op een vergoeding die tenminste gelijk is aan de transitievergoeding, omdat de werknemer eerst een verzoek moet doen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen en daarbij de transitievergoeding te betalen en omdat geen sprake mag zijn van een gerechtvaardigd belang van de werkgever bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Aangezien de werknemer vóór 1 januari 2020 niet heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, heeft hij volgens de kantonrechter geen recht op een transitievergoeding berekend volgens de regels van het oude recht. De kantonrechter is van mening dat de werkgever ook niet verplicht was om de werknemer actief te benaderen en hem te wijzen op zijn belang bij een verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2020. In zijn prejudiciële beslissing van 8 november 2019 heeft de Hoge Raad geen dergelijke informatieplicht aangenomen en ook in een beschikking van de Hoge Raad van 21 februari 2020 omtrent de gedeeltelijke beëindiging van arbeidsovereenkomsten is het initiatief voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer gelaten. Een vergelijking met de actieve informatieplicht die de werkgever volgens de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie heeft ten aanzien van het dreigende verval van vakantiedagen wijst de kantonrechter van de hand. De kantonrechter acht daarbij van belang dat de werkgever door zijn stilzitten niet is beloond, aangezien hij vóór 1 januari 2020 de hogere transitievergoeding door het UWV gecompenseerd zou hebben gekregen en na 1 januari 2020 de lagere transitievergoeding. Dat de werknemer nu een lagere transitievergoeding krijgt vindt de kantonrechter wel zuur, maar het is een gevolg van een wetswijziging waarvoor de werkgever niet verantwoordelijk is.
De vraag of de werkgever gehouden zou kunnen zijn om de langdurig arbeidsongeschikte werknemer te wijzen op zijn belang bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2020, kwam op toen de Hoge Raad op 8 november 2019 zijn prejudiciële beslissing nam. Sommige werkgevers hebben toen het zekere voor het onzekere genomen en langdurig arbeidsongeschikte werknemers gewezen op hun belang bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór 1 januari 2020, omdat zij die hogere transitievergoeding van het UWV zouden krijgen, maar bij een schadevergoedingsclaim van de werknemer geen compensatie van het UWV zouden krijgen.