De werkgever was niet verplicht om de arbeidsovereenkomst met een werknemer aan wie een IVA-uitkering was toegekend te beëindigen en om daarbij de transitievergoeding te betalen, omdat (ondanks de toegekende IVA-uitkering) geen sprake was van een slapend dienstverband.
Een werknemer werkt al sinds 1974 als automonteur bij een autobedrijf, als hij in november 2015 volledig arbeidsongeschikt uitvalt voor zijn werk. In juli 2017 gaat hij voor twee uur per dag lichte werkzaamheden verrichten, waarmee hij voor 20% hersteld geacht wordt. In november 2017 wordt een IVA-uitkering aan de werknemer toegekend. Die uitkering ontvangt hij via de werkgever. Omdat de werknemer te kennen geeft dat hij graag aan het bedrijf verbonden wil blijven en ook bang is voor een terugval in inkomen, wordt afgesproken dat hij nog naar vermogen werkzaamheden blijft verrichten, voor maximaal 25 uur per maand. De werkgever betaalt daarvoor een salaris van iets meer dan € 400 bruto per maand.
In 2019 leest de werknemer in de krant dat hij na twee jaar ziekte zou kunnen worden ontslagen en dat hij dan de transitievergoeding zou ontvangen. Omdat de toepasselijke CAO met zich meebrengt dat de arbeidsovereenkomst op 16 september 2019 zou eindigen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, vraagt hij op 3 september 2019 om betaling van de transitievergoeding (een bedrag van ruim € 57.000 bruto). Al op 6 september 2019 vordert hij vervolgens in kort geding bij de kantonrechter dat de werkgever wordt veroordeeld tot opzegging van de arbeidsovereenkomst of meewerken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst, in beide gevallen met betaling van de transitievergoeding. De kantonrechter wijst die vordering af omdat hij van mening is dat geen sprake is van een slapend dienstverband. De werknemer stelt daarop hoger beroep in bij het gerechtshof.
Ook het gerechtshof wijst de vorderingen van de werknemer echter af. Het gerechtshof betwijfelt of de werkgever in november 2017 een ontslagvergunning voor de werknemer zou hebben gekregen omdat de werknemer toen gedeeltelijk werkte, naar vermogen kon blijven werken en aan de arbeidsdeskundige van het UWV ook had gemeld dat ook te willen blijven doen. In elk geval werd volgens het gerechtshof loon betaald en werden daartegenover werkzaamheden verricht. Van een schijnconstructie was daardoor geen sprake. De werknemer had gesteld dat van een reële arbeidsverplichting geen sprake was, maar het feit dat de werknemer niet werd ingeroosterd en dat aan zijn aanwezigheid geen harde eisen werden gesteld, kan volgens het hof ook worden gezien als een teken van goed werkgeverschap, namelijk als begrip voor de situatie van een oudere arbeidsongeschikte werknemer met een lang dienstverband.
De werknemer had ook nog gesteld dat de werkgever hem opzettelijk had benadeeld door hem in dienst te houden en hem geen transitievergoeding te betalen, maar het gerechtshof stelt daartegenover dat de werkgever bij het maken van de afspraken in 2017 handelde overeenkomstig hetgeen destijds in de jurisprudentie werd aangenomen, namelijk dat een werkgever niet ernstig verwijtbaar handelde door te weigeren een slapend dienstverband op te zeggen. Pas in 2018 is de wet tot stand gekomen op grond waarvan het UWV werkgevers compensatie geeft voor de transitievergoeding die moet worden betaald aan een langdurig arbeidsongeschikte werknemer. En het is dat recht op compensatie dat voor de Hoge Raad bepalend is geweest om in november 2019 te oordelen dat het in strijd is met goed werkgeverschap om zonder goede reden te weigeren om akkoord te gaan met een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer met betaling van de transitievergoeding. De werkgever was ook niet verplicht om eerder al te zorgen dat de werknemer de transitievergoeding zou krijgen, want de Hoge Raad heeft niet beslist dat de werkgever aan de werknemer met een slapend dienstverband een beëindigingsvoorstel moet doen, maar dat de werkgever onder omstandigheden gehouden is om in te stemmen met een beëindigingsvoorstel van de werknemer.
Het zal zuur zijn voor de werknemer dat hij de transitievergoeding niet krijgt, aangezien achteraf duidelijk is dat het UWV de betaalde transitievergoeding volledig aan de werkgever zou hebben gecompenseerd als de arbeidsovereenkomst in 2019 (toen nog de oude regels over de hoogte van de transitievergoeding golden) was beëindigd wegens de langdurige arbeidsongeschiktheid en achteraf eveneens door de Hoge Raad is bepaald dat de werkgever onder omstandigheden mee moest werken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer. Maar de beschikking van de Hoge Raad kende wel een uitzondering voor het geval nog reële re-integratiemogelijkheden zouden bestaan. Dergelijke re-integratiemogelijkheden bestonden in dit geval kennelijk niet alleen, maar werden ook daadwerkelijk benut, ondanks de toekenning van een IVA-uitkering. Dus uiteindelijk zou de werknemer dan toch geen recht op de transitievergoeding hebben gehad. Nu de arbeidsovereenkomst inmiddels is geëindigd wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, kan de arbeidsovereenkomst ook niet alsnog worden beëindigd op een wijze die de werknemer recht geeft op (door het UWV te compenseren) transitievergoeding.