Een bedrijf dat zich bezig houdt met het recyclen van producten uit de metaalindustrie heeft op 15 april 2010 een overeenkomst met een werknemer gesloten, waarbij de arbeidsovereenkomst tussen hen met ingang van 30 juni 2010 wordt beëindigd. In de arbeidsovereenkomst waren een geheimhoudingsbeding, een concurrentiebeding en een boetebeding opgenomen. Het boetebeding bedreigt de overtreding van (onder meer) het geheimhoudingsbeding met een boete van 250 euro per dag, vermeerderd met 250 euro per dag dat de overtreding voortduurt.
In de beëindigingsovereenkomst wordt het geheimhoudingsbeding gehandhaafd, maar het concurrentiebeding opgeheven, in ruil waarvoor de werknemer de verplichting op zich neemt om gedurende een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst geen zakelijke contacten te onderhouden met een aantal met name genoemde klanten en leveranciers. Omdat de werknemer al op 16 juli 2010 en 31 augustus 2010 de gemaakte afspraken niet nakomt door met twee relaties zakelijke contacten te onderhouden, wordt hij bij vonnis van de voorzieningenrechter van 22 september 2010 bij verstek veroordeeld om zich te onthouden van het benaderen van relaties die in de beëindigingsovereenkomst zijn genoemd. Die verplichting drukte natuurlijk op grond van die overeenkomst sowieso al op de werknemer. Kennelijk was in de kort geding dagvaarding niet meer dan dat gevorderd en doordat de werknemer in de procedure verstek liet gaan, kon de werkgever de eis ook niet meer vermeerderen. Het zou met name voor de hand hebben gelegen als de werkgever gevorderd had, dat de werknemer een dwangsom zou verbeuren als hij die verplichting zou overtreden. Ook een veroordeling tot betaling van verbeurde boetes en een voorschot op schadevergoeding zijn in dergelijke gevallen niet ongewoon. Door wat aldus een fout van de advocaat van de werkgever lijkt te zijn geweest, is de werkgever gedwongen opnieuw een kort geding aanhangig te maken, waarin hij alsnog probeert vorderingen toegewezen te krijgen waarmee hij de werknemer kan afhouden van het toebrengen van verdere schade aan de werkgever.
In dat tweede kort geding verwijt de werkgever de werknemer drie verschillende zaken. Allereerst zou de werknemer er de hand in hebben gehad dat een potentiële klant aan wie de werkgever een offerte had uitgebracht voor het verwerken van magnesiumhoudende slakken (een restproduct uit de metaalindustrie) in contact zou zijn gekomen met het bedrijf door wie de werkgever die verwerking wilde laten uitvoeren, reden waarom de werkgever vreesde een grote opdracht van deze potentiële klant mis te zullen lopen. De werkgever stelt dat de werknemer het geheimhoudingsbeding heeft overtreden en dat hij het verbod om voor de potentiële klant te werken overtreedt door te werken voor het bedrijf dat de opdracht zou uitvoeren. In het nieuwe kort geding vordert de werkgever daarom dat het de werknemer op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt verboden werkzaamheden te verrichten voor het bedrijf dat de verwerking van de slakken zou uitvoeren. Tevens vordert de werkgever betaling van 100.000 euro als voorschot op schadevergoeding en verbeurde boetes. De winst die de werkgever mis zou lopen zou 105.000 euro bedragen. De werknemer stelt daartegenover dat de informatie over het te verwerken afval openbaar is middels verstrekte vergunningen en dat het daarom geen bedrijfsgeheim van de werkgever is. De werknemer wijst er op dat het hem niet verboden is te werken voor het bedrijf dat de verwerking van de slakken zou uitvoeren en verzet zich ertegen dat voor hem nu langs de weg van het kort geding alsnog een dergelijk verbod zou gaan gelden.
Op de tweede plaats heeft de werknemer het bedrijf dat de slakken voor de werkgever zou gaan verwerken in contact gebracht met een klant waarmee de werknemer geen zakelijke contacten mocht onderhouden. Het geheimhoudingsbeding zou daardoor twee maanden lang geschonden zijn, zodat al die tijd per dag een boete van 250 euro zou zijn verbeurd. De werknemer betwist het contact te hebben gelegd.
Op de derde plaats verwijt de werkgever de werknemer dat hij op 16 juli 2010 een bezoek heeft gebracht aan een bedrijf waarmee hij geen zakelijke contacten mocht onderhouden. Volgens de werkgever heeft de werknemer daardoor het geheimhoudingsbeding minimaal 49 dagen overtreden, zodat 49 x 250 euro aan boete zou zijn verbeurd. De werknemer betwist dat het enkele bezoek aan het bedrijf een schending van het geheimhoudingsbeding oplevert.
De voorzieningenrechter is van mening dat de werknemer de informatie over de te verwerken slakken had verkregen tijdens de arbeidsovereenkomst en dat hij die informatie gebruikt heeft om de potentiële klant en het bedrijf dat de slakken zou gaan verwerken met elkaar in contact te brengen. De voorzieningenrechter ziet daarin een schending van het geheimhoudingsbeding, maar kent slechts één maal de boete van 250 euro toe, omdat de werkgever niet heeft onderbouwd hoe die overtreding twee maanden zou hebben geduurd. Een verbod om te werken voor het bedrijf dat de slakken zou gaan verwerken is volgens de voorzieningenrechter niet op de beëindigingsovereenkomst te baseren. Het in contact brengen van laatstgenoemde bedrijf met een andere klant van de werkgever is volgens de voorzieningenrechter een schending van het relatiebeding, maar het relatiebeding was opgenomen in de beëindigingsovereenkomst en die overeenkomst kent geen boetebeding, zodat de gevorderde boetes worden afgewezen. In het derde geval is de voorzieningenrechter het met de werknemer eens dat het enkel bezoeken van een bedrijf nog niet een schending van het geheimhoudingsbeding oplevert. Ook de vordering tot verkrijging van een voorschot op de schadevergoeding wordt afgewezen omdat het niet mogelijk is om in het kader van het kort geding vast te stellen of, en zo ja hoeveel schade de werkgever heeft geleden en of de werknemer die schade veroorzaakt heeft. De veroordeling van de werknemer beperkt zich daardoor uiteindelijk tot een bedrag van slechts 250 euro.
Doordat de werknemer de werkgever verboden concurrentie aandoet en uiteindelijk slechts veroordeeld wordt tot betaling van een boete van 250 euro, lijkt het alsof bescherming tegen onrechtmatige werknemersconcurrentie niet mogelijk is. Dat is echter een misvatting. De werkgever had deze bescherming wel degelijk kunnen krijgen, als hij zijn zaken niet zo knullig geregeld had. Allereerst had in de beëindigingsovereenkomst een boete gesteld moeten worden op het overtreden van het verbod om zakelijke contacten te onderhouden met de relaties van de werkgever. De werkgever had dan geen kort geding nodig gehad om de werknemer ter zake een dwangsom op te laten leggen, iets wat dan in eerste instantie door de werkgever ook nog eens niet werd gevorderd. Verder had de overtreding van het geheimhoudingsbeding bedreigd moeten worden met een eenmalige boete die juist vanwege dat eenmalige karakter veel hoger had moeten zijn dan 250 euro. Een geheimhoudingsverplichting is immers een verplichting die naar zijn aard niet doorlopend kan worden overtreden. Per geval kan immers maar één keer iets bekend worden gemaakt wat geheim had moeten blijven. Van een voortdurende overtreding met bijpassende voortdurende boete is geen sprake. En het verbod om te werken voor het bedrijf dat de slakken zou gaan verwerken was inderdaad niet op de beëindigingsovereenkomst te baseren, maar misschien was de vordering wel te baseren geweest op een onrechtmatige daad (onrechtmatige werknemersconcurrentie). Die was kennelijk echter niet gesteld.