Te rigide invordering van premies

Te rigide invordering van premies
Datum: 00-00-0000
Uitgavejaar en uitgavenummer: 2011 / 198
Vindplaats: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 mei 2011, www.rechtspraak.nl, LJN: BQ7331
Uitspraak

Het bedrijfspensioenfonds voor de bouwnijverheid en een drietal stichtingen die bij CAO’s zijn ingesteld voor de bedrijfstak bouwnijverheid, menen van een werkgever in de bouw nog premies te vorderen te hebben voor dat bedrijfspensioenfonds en voor de drie fondsen die bij de betreffende CAO’s zijn ingesteld (respectievelijk het risicofonds, het fonds voor vrijwillig vervroegd uittreden en het vroegpensioenfonds). Voor zowel het bedrijfspensioenfonds als de drie stichtingen treedt Cordares als administrateur op. Cordares stuurt in 2007 en 2008 een aantal nota’s omdat uit een controle zou zijn gebleken dat eerdere opgaven van de verschuldigde premies die de werkgever had gedaan, niet juist zouden zijn geweest. De nota’s zijn gebaseerd op ambtshalve correcties, omdat de werkgever niet voldaan heeft aan twee eerdere verzoeken van Cordares om de gestelde onjuistheden te corrigeren, door digitaal de (volgens Cordares) juiste gegevens te verstrekken.

Na protest van de werkgever crediteert Cordares een deel van de nota’s. Als de werkgever weigert het resterende deel te voldoen, start Cordares een procedure bij de kantonrechter, waarbij betaling van de nota’s wordt gevorderd. Tijdens de procedure bij de kantonrechter erkent de werkgever een deel van de nota’s verschuldigd te zijn, namelijk voor zover deze betrekking hebben op de pensioendeelname van de directeur-grootaandeelhouder. Voor het overige betwist de werkgever tot betaling gehouden te zijn, omdat sprake zou zijn van een dubbeltelling.

De kantonrechter veroordeelt de werkgever uiteindelijk alleen tot betaling van het deel van de premies waarvan de werkgever lopende de procedure de verschuldigdheid al erkend had. Alle andere vorderingen van Cordares worden afgewezen.

Cordares laat het er niet bij zitten en gaat in hoger beroep. Maar ook bij het gerechtshof komt Cordares van een koude kermis thuis. Het hof oordeelt dat Cordares ook in hoger beroep niet heeft aangegeven waarom van een dubbeltelling geen sprake zou zijn. Cordares had volstaan met aan te geven wat volgens Cordares het juiste bedrag was waarover premie had moeten worden geheven en wat het bedrag was waarover premies waren geheven, wat de bijbehorende premiebedragen waren en wat het nog te betalen verschil tussen beide premiebedragen was. Cordares had ook gesteld dat de werkgever bezwaar had kunnen maken, maar het hof verwerpt dat verweer omdat Cordares zelf eerder had aangegeven dat bezwaar maken geen zin had en dat de werkgever de ontbrekende premiegegevens digitaal moest doorgeven, zodat op basis daarvan premies kon worden geheven.

Voor wat betreft de gevorderde betaling van wettelijke rente, is volgens het gerechtshof alleen rente verschuldigd over de uiteindelijk verschuldigde premies. Cordares had gesteld dat ook rente betaald moest worden over de periode dat premienota’s waren vastgesteld tot het moment waarop deze later gecrediteerd werden, maar daar gaat het hof niet in mee. Er is volgens het hof geen enkele basis om de rentenota’s te zien als een soort boete voor het te laat aanleveren van gegevens, zoals Cordares gesteld had. Omdat de rentenota’s van Cordares niet gespecificeerd aangeven waarop deze nu precies betrekking hebben, wordt de vordering tot betaling van rentenota’s zelfs helemaal afgewezen, hoewel de werkgever dus wel deels rente verschuldigd zou zijn geweest.

De vordering van Cordares tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten was door de kantonrechter afgewezen, omdat Cordares niet op efficiënte manier met de werkgever had gecommuniceerd, omdat het door Cordares gehanteerde administratieve systeem niet gebruiksvriendelijk was en omdat daaruit voor beide partijen extra werkzaamheden waren voortgevloeid. Omdat uiteindelijk een deel van de vordering van Cordares toegewezen is en omdat Cordares wel buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, wordt alsnog wel een deel van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. Het hof berekent deze kosten op een forfaitair bedrag van 714 euro.


Commentaar

Werkgevers moeten in veel bedrijfstakken premies betalen aan bedrijfspensioenfondsen en daarnaast bijdragen aan zogenaamde “bedrijfstakeigen regelingen” (dat zijn op CAO’s gebaseerde regelingen waarin werkgevers worden verplicht om mee te betalen aan zaken als scholing, opleiding, VUT of vroegpensioen). De werkgevers- en werknemersorganisaties die in het bestuur zitten van de bedrijfspensioenfondsen en van de fondsen die de bedrijfstakeigen regelingen beheren, dragen de administratie van die fondsen vaak op aan één gezamenlijke administrateur. In de bouw is dat Cordares. Dergelijke administrateurs hebben nogal eens de neiging om de aan hen overgelaten heffing van de verschillende premies op een tamelijk hautaine wijze ter hand te nemen. Inhoudelijke communicatie over de juistheid van de geheven bedragen is nogal eens praktisch onmogelijk, omdat slechts vastgehouden wordt aan opgelegde nota’s, inclusief daarover berekende rente en incassokosten, zonder inhoudelijk op de bezwaren van de werkgever in te gaan. Vaak dreigt men daarbij met incassokosten, die nogal eens op basis van afspraken met de CAO-partijen ongebruikelijk hoog zijn. Het komt meer dan eens voor dat zelfs als over de nota’s geprocedeerd wordt, niet op de inhoudelijke argumenten van de werkgever wordt ingegaan. Dat was ook het geval in de zaak waarover het gerechtshof moest oordelen. Het is geruststellend te kunnen vaststellen dat een dergelijke opstelling uiteindelijk wordt afgestraft. Werkgevers doen er daarom goed aan om zich door het dreigen met rente en incassokosten, niet te laten weerhouden van een vaststelling van de juistheid van de hoogte van de verschuldigde premies op basis van inhoudelijk juiste argumenten.