Bij een bedrijf dat zich bezig houdt met consultancy werkt sinds 13 oktober 2008 een werkneemster die gedurende 32 uur per week werkzaam is, op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. De werkneemster heeft recht op twintig vakantiedagen per jaar, ten aanzien waarvan in de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de werkgever bevoegd is vier dagen aan te wijzen als verplichte vakantiedagen. Eind 2008 neemt de werkneemster vier vakantiedagen op, zodat er daarna tot het einde van de arbeidsovereenkomst nog zestien dagen resteren. Na 26 januari 2009 werkt de werkneemster echter niet meer, kennelijk als gevolg van een op non-actiefstelling door de werkgever. Op 1 april 2009 meldt zij zich ziek en van 29 mei 2009 tot en met 6 september 2009 is zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof. De werkgever laat haar weten dat de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zal worden verlengd en dat de werkneemster haar vakantiedagen moet opnemen vóór het einde van de arbeidsovereenkomst. Als de werkneemster mededeelt met dat laatste niet te kunnen instemmen, stelt de werkgever de vakantiedagen eenzijdig vast. Omdat de werkneemster ontkent dat de werkgever daartoe bevoegd was, vordert zij na het einde van de arbeidsovereenkomst de door de werkgever geweigerde vergoeding wegens zestien niet-genoten vakantiedagen.
De kantonrechter oordeelt dat de eenzijdige vaststelling van de vakantiedagen in strijd is met het wettelijke systeem, dat als doel heeft werknemers in staat te stellen om vakantiedagen te sparen om bijvoorbeeld arbeid- en zorgtaken op elkaar af te stemmen of voor studie, langdurig verlof of pensionering. Bij dat systeem past niet dat de werkgever eenzijdig vakantiedagen vaststelt, ook niet bij het einde van de arbeidsovereenkomst. De wet regelt immers dat werknemers bij een nieuwe werkgever recht hebben op onbetaald verlof voor de vakantiedagen die zij niet hebben opgenomen bij hun vorige werkgever. Omdat in de arbeidsovereenkomst een afwijkende regeling is getroffen voor vier dagen per jaar, moeten die vier dagen nog wel geacht worden te zijn genoten. De werkneemster heeft dus nog recht op vergoeding van twaalf niet genoten vakantiedagen.
De wettelijke regeling van de vakantiedagen gaat er van uit dat de vakantie wordt vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer. Alleen als gewichtige redenen zich daartegen verzetten is dat anders en in dat geval moet de werkgever deze schriftelijk aan de werknemer kenbaar maken binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen ten aanzien van de vakantie schriftelijk kenbaar heeft gemaakt. Zonder dat een werknemer zijn wensen kenbaar maakt, kan dus in het wettelijke systeem geen vakantie worden vastgesteld. Dat is niet anders als het gaat om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, aangezien de wet er van uit gaat dat het recht op de tijdens die overeenkomst opgebouwde vakantie niet per se tijdens die overeenkomst moet worden opgenomen. De werkgever in deze zaak had de werkneemster wellicht kunnen dwingen om de vakantie op te nemen en had aldus uitbetaling van de vakantiedagen kunnen voorkomen door de op non-actiefstelling op te heffen. Er van uitgaande dat de werkneemster ook weinig zin had gehad om dan nog twaalf dagen te komen werken, had zij dan de vakantiedagen misschien wel opgenomen. Om problemen zoals deze te voorkomen doen werkgevers er goed aan om in de arbeidsovereenkomst een regeling voor het vaststellen van vakantiedagen te treffen, waarbij zij meer invloed hebben op het vaststellen van de vakantiedagen. Het vonnis van de kantonrechter toont ook aan dat een dergelijke regeling rechtsgeldig is.