Bij een autobedrijf is een werknemer in dienst als junior verkoper, op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar die later wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Per 1 maart 2009 wordt de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd vanwege de gevolgen die de economische crisis voor het autobedrijf heeft. Voordat meer dan drie maanden zijn verstreken, wordt de werknemer op 1 mei 2009 in dienst genomen als algemeen medewerker (pompbediende) voor de duur van vier maanden. In de arbeidsovereenkomst wordt de bepaling opgenomen dat de werknemer opnieuw bij het autobedrijf in dienst kan komen tegen de bestaande voorwaarden als de nieuwe arbeidsovereenkomst in de proeftijd wordt beëindigd. De werknemer behoudt zijn vroegere salaris en het gebruik van een auto. Als de arbeidsovereenkomst na afloop van de vier maanden niet wordt verlengd, vordert de werknemer in kort geding loondoorbetaling, stellend dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd omdat tussen de eerdere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en de daarna aangegane arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet meer dan drie maanden is verstreken.
Als de loonvordering door de kantonrechter wordt toegewezen, gaat de werkgever in hoger beroep. Bij het gerechtshof heeft de werkgever meer succes. Het gerechtshof leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de regel dat een met wederzijds goedvinden beëindigde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die wordt opgevolgd door een overeenkomst voor bepaalde tijd niet van rechtswege eindigt maar moet worden opgezegd, niet geldt indien de beide arbeidsovereenkomsten wezenlijk van elkaar verschillen. In het onderhavige geval waren de functie, de beloning, de plaats van de werkzaamheden, de werktijden en de leidinggevende anders, hetgeen het hof brengt tot de vaststelling dat de identiteit van beide arbeidsovereenkomsten te zeer van elkaar verschilt om te kunnen aannemen dat de één de voortzetting is van de ander. Dat de werknemer ondanks het verschil in beloning van de functies wel hetzelfde salaris ontving, doet daaraan volgens het hof niet af. En de toezegging om de werknemer “tegen de bestaande voorwaarden” terug in dienst te nemen bij ontslag tijdens de proeftijd, betekent volgens het hof niet dat de werknemer ook voor onbepaalde tijd terug in dienst genomen zou zijn. Het hof wijst de loonvordering van de werknemer daarom af.
Dat de regels over de verlenging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet gelden indien de werknemer een geheel andere functie met een ander salaris en andere arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden gaat vervullen, blijkt niet uit de tekst van de wet. Het gerechtshof leidt het af uit de Memorie van Toelichting bij de wet waarmee de betreffende bepaling in de wet is gekomen. De werkgever mag daarmee niet klagen, aangezien de beloning in de nieuwe functie alleen op papier en niet ook in werkelijkheid anders was dan voorheen. Mogelijk heeft het gerechtshof de werkgever de helpende hand willen reiken in verband met een penibele situatie waarin het bedrijf verkeerde als gevolg van de crisis.