een bedrijf dat op Schiphol passagiers en bagage afhandelt in de functie van Bagage Handling Agent. In zijn arbeidsovereenkomst staat een ontbindende voorwaarde voor de weigering door de Koninklijke Marechaussee van een Schipholpas (om op Schiphol "achter de douane" werkzaam te kunnen zijn) alsmede een bepaling dat het innemen van de pas een dringende reden voor ontslag op staande voet vormt.
Bij besluit van 28 april 2006 wordt de pas ingetrokken. Bij brief van 9 mei 2006 doet de werkgever een beroep op de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst en stelt de arbeidsovereenkomst als geëindigd te beschouwen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst daarna nog bestaat vraagt en krijgt de werkgever een ontslagvergunning van het CWI, waarna de arbeidsovereenkomst per 1 september 2006 wordt opgezegd, voor het geval die nog mocht bestaan. Na bezwaar van de werknemer wordt de intrekking van de Schipholpas echter op 31 augustus 2006 ongedaan gemaakt. Bij brief van 21 september 2006 roept de werknemer dan ook de vernietiging in van de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Als de kantonrechter er aan te pas moet komen oordeelt deze dat de ontbindende voorwaarde niet kan worden ingeroepen, omdat die ziet op de eerste afgifte van de Schipholpas en niet op de latere intrekking daarvan. Ontslag op staande voet is niet gesteld en een dringende reden daarvoor is ook niet onverwijld aan de werknemer medegedeeld, zoals de wet vereist. De enkele bepaling in de arbeidsovereenkomst maakt bovendien nog niet dat sprake is van een dringende reden. Dan resteert de opzegging van de arbeidsovereenkomst na verlening van ontslagvergunning door het CWI. Deze opzegging acht de kantonrechter kennelijk onredelijk, omdat de werkgever de uitkomst van de bezwaarprocedure had kunnen en moeten afwachten. De werkgever behoefde namelijk volgens de kantonrechter aan de werknemer geen salaris te betalen in de tijd dat hij niet kon werken omdat de Schipholpas was ingetrokken, omdat de oorzaak van de verhindering arbeid te verrichten in de risicosfeer van de werknemer lag. De opzegging is ook kennelijk onredelijk omdat achteraf een geldige reden voor dat ontslag ontbrak. De werkgever was daarmee bekend op de laatste dag van de arbeidsovereenkomst en had de opzegging ongedaan kunnen en moeten maken. De kantonrechter kent aan de werknemer een schadevergoeding in natura toe, die bestaat in een veroordeling van de werkgever tot herstel van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2007. Over de periode van 1 september 2006 tot 1 februari 2007 moet de werkgever loon c.q. aanvulling van de WW-uitkering tot 100% van het loon betalen, maar het gederfde loon over de periode tot 1 september 2006 blijft voor rekening van de werknemer omdat hij tot die datum nu eenmaal geen Schipholpas had en daarom niet kon werken, hetgeen voor zijn rekening en risico komt.
De kantonrechter maakt in zijn vonnis ons inziens een juiste analyse van de feiten en verbindt daaraan gevolgen die daarbij passen. Als de zaak iets aantoont is het dat het van groot belang is dat de werkgever zich goed laat adviseren en begeleiden. In dit geval zou een beter geformuleerde ontbindende voorwaarde en wellicht ook het geven van ontslag op staande voet de werkgever wellicht in een betere positie hebben kunnen brengen.