n twee van elkaar onafhankelijke gevallen hebben twee rechtbanken als hun oordeel uitgesproken dat het UWV de verplichting tot doorbetaling van het loon aan een zieke werknemer niet (bij wijze van sanctie wegens te weinig gepleegde reïntegratie-inspanningen) kan verlengen, indien vaststaat dat de werknemer bij het einde van de wachttijd voor de WAO geen mogelijkheden heeft voor het verrichten van arbeid (in het WAO-jargon: geen duurzaam benutbare mogelijkheden).
In het eerste geval oordeelde het UWV dat de werkgever te weinig reïntegratiebevorderende activiteiten had ondernomen omdat zonder deugdelijke reden de probleemanalyse en het plan van aanpak te laat waren opgesteld. Hoewel bij de werkgever geen passend werk voorhanden was, had de werkgever volgens het UWV passend werk bij een andere werkgever moeten zoeken (zogenaamde tweede spoor). Na bezwaar en beroep van de werkgever oordeelde de rechtbank dat de werkgever niet verplicht was tot het bevorderen van de reïntegratie van de werknemer in passend werk bij een andere werkgever, omdat die verplichting nog niet gold voor werknemers die vóór 1 januari 2003 arbeidsongeschikt waren geworden. Omdat vaststaat dat reïntegratie bij de eigen werkgever niet mogelijk was, mocht het UWV geen loonsanctie opleggen. De rechtbank refereert er daarbij aan dat het UWV het beleid voert, dat bij de loonsanctie het resultaat van de reïntegratie, gemeten aan het einde van de wachttijd voor de WAO, voorop staat en dat de gevolgde procedure alleen van belang is als het resultaat onvoldoende is.
In het tweede geval had de arbeidsdeskundige van het UWV geadviseerd een loonsanctie op te leggen, maar had de landelijke loonsanctiecommissie van het UWV dat advies niet overgenomen vanwege het ontbreken van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. De werknemer verbleef aan het einde van de wachttijd in een instelling en kon alleen daarom al niet werken. Vervolgens had de werknemer bezwaar gemaakt tegen het besluit om geen loonsanctie op te leggen. Ook in deze zaak verwees de rechtbank naar het feit dat bij de toetsing van de reïntegratie-inspanningen het resultaat voorop staat en dat tekortkomingen in de procedure alleen gesanctioneerd worden als het resultaat van de reïntegratie aan het einde van de wachttijd voor de WAO onvoldoende is.
Als de werknemer geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft tot het verrichten van arbeid, hebben reïntegratie-inspanningen geen zin. Na de probleemanalyse en het advies van de arbodienst, behoeft de werkgever dan geen plan van aanpak te maken. Reïntegratie is immers onmogelijk en er valt dus niets aan te pakken. Wel moet dan ook het UWV achteraf nog wel vinden dat reïntegratie-inspanningen zinloos waren. De werkgever moet natuurlijk wel een reïntegratieverslag opstellen, anders kan het UWV niet vaststellen of inderdaad sprake was van een situatie waarin reïntegratie onmogelijk en reïntegratie-inspanningen dus zinloos waren.