Eind 2001 heeft de toenmalige paarse regering een veel bekritiseerd wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend tot wijziging van de wettelijke regeling van het concurrentiebeding in arbeidsovereenkomsten. Doel daarvan was te bewerkstelligen dat werkgevers minder snel ertoe zouden overgaan een concurrentiebeding in arbeidsovereenkomsten op te nemen. Dat doel moest worden bereikt door werkgevers te verplichten vooraf een "billijke vergoeding" met hun werknemers overeen te komen, die zij zouden moeten gaan betalen in elke maand waarvoor het concurrentiebeding zou gaan gelden (in het wetsvoorstel wordt de geldigheidsduur van een concurrentiebeding tot een jaar beperkt). Die vergoeding zou altijd verschuldigd zijn, en door de rechter achteraf wel verhoogd, maar niet verlaagd mogen worden. Nadat de behandeling van het wetsontwerp sinds mei 2002 stil had gelegen, heeft de regering die behandeling inmiddels weer opgepakt, en de Tweede Kamer heeft inmiddels met een gewijzigd wetsvoorstel ingestemd. De regering heeft daartoe wel de nodige concessies moeten doen, met name op het punt van de verplichte "billijke vergoeding". Die mag door de rechter nu ook achteraf worden verlaagd, en is niet verschuldigd als de werknemer door het ontslag schadeplichtig wordt. Als de werkgever tijdig afstand doet van het beroep op het concurrentiebeding, behoeft hij in een aantal gevallen de billijke vergoeding ook niet te betalen, tenzij de werknemer daardoor onbillijk benadeeld zou worden. Een concurrentiebeding moet volgens het wetsvoorstel een beschrijving bevatten van de functie en het gebied waarvoor het geldt.
Bij amendement is bepaald dat een relatiebeding voortaan niet meer geldt als een concurrentiebeding, zodat daarvoor niet alleen de verplichting tot het overeenkomen en betalen van een billijke vergoeding niet zal gaan gelden, maar ook de overige wettelijke regels ter zake van het concurrentiebeding (zoals de mogelijkheid de rechter om vernietiging te vragen) niet meer zullen gelden. Helaas is de definitie van het relatiebeding in het amendement erg beperkt, want het gaat dan alleen om een beding dat werknemers verbiedt de relaties van de werkgever te "benaderen", terwijl doorgaans een dergelijk beding ook verbiedt om voor die relaties "werkzaam te zijn". Een beding dat de werknemer verbiedt om voor relaties werkzaam te zijn, is dus wel een concurrentiebeding, waarvoor de nieuwe wettelijke regels gaan gelden.
Ook het veel bekritiseerde overgangsrecht is aangepast. De oude wettelijke regels blijven gelden voor concurrentiebedingen die vóór de inwerkingtreding van de wet zijn overeengekomen, zodat het voor werkgevers van belang kan zijn om, indien mogelijk, nog vóór de inwerkingtreding van de wet nieuwe concurrentiebedingen overeen te komen, of bestaande concurrentiebedingen optimaal te formuleren. Wanneer de wet in werking gaat treden is nog niet duidelijk. De Eerste Kamer moet nog over het wetsvoorstel oordelen, en aangezien de kritiek op het wetsvoorstel nog niet geheel is verstomd, valt zelfs niet uit te sluiten dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel zou afwijzen, of de regering zou verplichten een wetsvoorstel tot aanpassing bij de Eerste Kamer in te dienen.