De regering heeft een reeds lang aangekondigd wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend, dat voorziet in een (deels) nieuwe regeling van het concurrentiebeding. De belangrijkste wijziging is dat het beding niet geldig is als niet een billijke vergoeding is opgenomen die de werkgever aan de werknemer moet betalen voor elke maand dat het concurrentiebeding geldt (zelfs als de werkgever van beroep op het concurrentiebeding afziet). Daarbij is niet bepaald wat een billijke vergoeding is. Behoudens afwijking bij schriftelijke overeenkomst wordt deze vergoeding maandelijks aan het einde van de maand uitbetaald. De vergoeding is niet verschuldigd als de werknemer schadeplichtig is geworden wegens de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geÎindigd (bijvoorbeeld in geval van ontslag op staande voet). De rechter kan de vergoeding eventueel verhogen, maar niet verlagen.
Het concurrentiebeding mag nog maar maximaal gedurende een jaar gelden. In het concurrentiebeding moet worden vermeld voor welke werkzaamheden en voor welk geografisch gebied het concurrentiebeding geldt.
Het concurrentiebeding geldt niet bij ontslag tijdens de proeftijd, bij faillissement van de werkgever of als de werkgever schadeplichtig is geworden wegens de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geÎindigd (bijvoorbeeld in geval van een ten onrechte gegeven ontslag op staande voet).
De mogelijkheid van gehele of gedeeltelijke vernietiging van het concurrentiebeding door de rechter blijft bestaan. Deze vernietiging kan voortaan ook worden gevorderd in een procedure waarin de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt verzocht. Van dit deel van de beschikking van de kantonrechter wordt dan hoger beroep en cassatie mogelijk.
Een specifieke regeling voor het relatiebeding (concurrentiebeding dat slechts verbiedt voor relaties van de werkgever te werken) ontbreekt.
Normaliter besteden wij aan wetsontwerpen pas aandacht als zij wet geworden zijn of tenminste de uiteindelijke tekst vaststaat. Dit keer wijken wij daarvan af, omdat het wetsontwerp zijn schaduw vooruit werpt bij het opstellen van arbeidsovereenkomsten. Het wetsontwerp bepaalt wel dat de nieuwe regeling gedurende een jaar niet van toepassing is op concurrentiebedingen die bij de inwerkingtreding van de wet al bestonden, maar het zal voor een werkgever niet eenvoudig zijn de werknemer te bewegen tot het overeenkomen van een nieuw concurrentiebeding, als de werknemer weet dat het bestaande concurrentiebeding na verloop van dat jaar ongeldig wordt. Het kan daarom verstandig zijn om bij het opstellen van nieuwe arbeidsovereenkomsten al rekening te houden met de nieuwe regeling van het concurrentiebeding. Dat draagt dan natuurlijk wel het risico in zich dat het wetsontwerp in een later stadium van de parlementaire behandeling nog wijzigingen ondergaat of zelfs in zijn geheel zou komen te vervallen.