Een bedrijf is ingedeeld in de sector “Agrarisch Bedrijf” en derhalve aangesloten bij GUO Uitvoeringsinstelling B.V . Het Lisv neemt op 14 november 2001 een besluit tot indeling van het bedrijf in de sector “Bouwbedrijf”, waarna aansluiting bij SFB Uitvoeringsorganisatie Sociale Verzekering N.V. moet volgen. Daartoe overweegt het Lisv dat het bedrijf onvoldoende mee heeft gewerkt aan het onderzoek naar de sectorindeling en dat uit de wel beschikbare gegevens blijkt dat het bedrijf zich bezig houdt met het uitvoeren van civieltechnische (grond)werken ten behoeve van opdrachtgevers in de grond-, weg- en waterbouw en de burgerlijke en utiliteitsbouw.Het bedrijf gaat in bezwaar bij het Lisv en vraagt hangende de bezwaarprocedure de president van de Centrale Raad van Beroep om schorsing van het indelingsbesluit, stellend dat het indelingsonderzoek nog niet afgerond is en dat zij tijd nodig heeft om haar organisatie aan te passen en haar personeel in te lichten vanwege de consequenties voor de vut- en pensioenregelingen.De president van de Centrale Raad van Beroep weigert de gevorderde voorlopige voorziening. Dat het onderzoek niet normaal is verlopen en nog niet is afgerond, heeft het bedrijf aan zichzelf te wijten door geen medewerking te verlenen. De consequenties voor het personeel kunnen geen grond opleveren voor een schorsingsverzoek, omdat de genoemde vut- en pensioenregelingen buiten de competentie van het Lisv en van de bestuursrechter vallen.
De uitspraak van de president van de Centrale Raad van Beroep illustreert een in de praktijk vaak voorkomend misverstand, in een ook wel erg ingewikkelde materie. De sectorindeling geschiedt door (thans) het UWV. Na bezwaar bij het UWV kan beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De sectorindeling heeft alleen gevolgen voor de door de werkgever te betalen WW-premie (deel wachtgeldfonds), omdat de premies voor de wachtgeldfondsen per sector verschillend worden vastgesteld. Een geheel andere kwestie is de vraag welke pensioenregeling van toepassing is. Dat hangt af van de vraag of de werkgever valt onder de omschrijving van de werkingssfeer van het Koninklijk Besluit waarmee de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds een bedrijfspensioenfonds voor die bedrijfstak heeft ingesteld. In geval van geschil beslist de kantonrechter. Nog weer een geheel andere kwestie is de vraag welke CAO van toepassing is. Daarover beslist de kantonrechter, maar uitsluitend achteraf als de werknemer een op een CAO gebaseerde vordering instelt, en de werkgever de toepasselijkheid van de CAO betwist. Bepalend is of de werkgever, gelet op de feitelijke aard van het door hem uitgeoefende bedrijf, onder de omschrijving van de werkingssfeer van de CAO valt. VUT-regelingen zijn ook gebaseerd op CAO’s, net als bedrijfstakeigen regelingen, waarvoor werkgevers vaak premies moeten betalen.Een veel voorkomend misverstand is dat de beslissing betreffende de sectorindeling gevolgen heeft voor de toepasselijke pensioenregeling, voor de toepasselijke vutregeling, voor de toepasselijke CAO en/of voor de toepasselijkheid van de bedrijfstakeigen regelingen. In de praktijk betekent indeling in een sector wel vaak dat de toepasselijkheid van de andere regelingen voor die bedrijfstak wordt onderzocht. Maar strikt genomen staat het één geheel los van het ander. Het UWV beslist dus niet over CAO’s, pensioenregelingen, vut-regelingen en bedrijfstakeigen regelingen.