Een werkneemster treedt per 12 februari 2000 als buffetbediende in dienst van een restaurant, onder toepasselijkheid van de CAO voor het horeca- en aanverwante bedrijf. Op 11 maart 2000 wordt de arbeidsovereenkomst schriftelijk vastgelegd. Daarbij wordt een proeftijd van een maand bedongen. Op 11 maart 2000 (de dag waarop de arbeidsovereenkomst schriftelijk wordt vastgelegd en de laatste dag van de proeftijd) zegt de werkgever de arbeidsovereenkomst op. Voor die opzegging bestaan geen dringende redenen en de arbeidsovereenkomst, die voor bepaalde tijd is aangegaan, kan niet tussentijds worden opgezegd. De opzegging kan daarom alleen op het proeftijdbeding worden gebaseerd. De vraag rijst dan of het proeftijdbeding geldig is, nu het beding pas na aanvang van de uitvoering van de overeenkomst op schrift gesteld is. De kantonrechter oordeelt dat de proeftijd ingaat op het moment waarop de uitvoering van de arbeidsovereenkomst een aanvang neemt en dat het beding alleen geldig is als het schriftelijk is vastgelegd. Partijen hebben volgens de kantonrechter belang bij zekerheid over de rechtsgeldigheid van het proeftijdbeding tijdens de tijd dat het beding geldt, welke zekerheid alleen bestaat als het beding schriftelijk is vastgelegd. De partij die belang heeft bij een beroep op het beding (meestal de werkgever) moet daarvoor volgens de kantonrechter zorgen. De kantonrechter wijst er op dat dat in het onderhavige geval heel eenvoudig had gekund door het aankruisen van twee hokjes en het invullen van het getal "1" in de model-arbeidsovereenkomst dat in de CAO is opgenomen. Bij gebreke van een rechtsgeldig proeftijdbeding is de opzegging nietig en moet de werkgever de wettelijke schadeloosstelling aan de werknemer voldoen. Deze is gelijk aan het loon dat de werknemer bij voortduren van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot het einde van de overeengekomen duur zou hebben genoten.
Zie hier een illustratie van het belang van het tijdig zorg dragen voor het opstellen en door de werknemer doen ondertekenen van een deugdelijke schriftelijke arbeidsovereenkomst. Hoewel de redenering van de kantonrechter goed te volgen is, vragen wij ons toch af of deze nu ook betekent dat na aanvang van de arbeidsovereenkomst schriftelijk vastgelegde proeftijdbedingen onder alle omstandigheden niet rechtsgeldig zijn. In het onderhavige geval werd de beslissing van de kantonrechter natuurlijk erg gekleurd door het feit dat de werkgever kennelijk met vooropgezet doel de werknemer eerst een arbeidsovereenkomst met proeftijdbeding liet tekenen en vervolgens op dezelfde dag (bovendien nog de laatste dag van de proeftijd) een beroep op het proeftijdbeding deed. Een dergelijke overval van de werkgever verdient geen bescherming door de rechter. Maar zou het oordeel ook zo hebben geluid als de werkgever en de werknemer de proeftijd van aanvang af overeengekomen zouden zijn, deze enkele dagen na aanvang van de arbeidsovereenkomst schriftelijk zouden hebben vastgelegd en als de werkgever vervolgens pas tegen het einde van de proeftijd een beroep op het beding zou hebben gedaan? Men zou dan ook kunnen redeneren dat werkgever en werknemer het gebrek ten aanzien van het overeenkomen van het proeftijdbeding geheeld hebben en dat de proeftijd vanaf dat moment alsnog rechtsgeldig is overeengekomen. Het is in deze uitspraak naar onze mening vooral de overvalstechniek van de werkgever die afgestraft moet worden en niet reeds het enkele feit dat het proeftijdbeding niet reeds van aanvang af schriftelijk is vastgelegd. De werkgever zij echter gewaarschuwd!