Een werknemer van de Nederlandse Spoorwegen (die sinds 1979 in dienst was) werd op 6 maart 1995 in voorlopige hechtenis genomen op verdenking van een misdrijf. Op 19 september 1995 werd hij veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf onder aftrek van voorarrest. De werknemer had hoger beroep aangetekend. Dit hoger beroep zou worden behandeld na de datum van mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek. Als het vonnis van de rechtbank in hoger beroep zou worden bekrachtigd, zou de werknemer op 6 maart 1997 vrij komen.
De NS had de loonbetaling vanaf 1 juni 1995 stop gezet, nadat de werknemer zijn verlofdagen had opgenomen. Nadat de rechtbank de werknemer had veroordeeld, had de NS de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. Dat de NS het oordeel van de rechtbank had afgewacht werd mede veroorzaakt door het feit dat de werknemer als gevolg van een personeelsstop niet bij de NS zou kunnen terugkeren. De werknemer bestrijdt het ontbindingsverzoek door te stellen dat nu de NS eenmaal het oordeel van de rechter heeft willen afwachten, met het ontslag ook zou moeten worden gewacht totdat er een onherroepelijk vonnis is. De Kantonrechter overweegt dat de redelijke opstelling van de NS niet met zich meebrengt dat de NS nu ook moet wachten tot in hoger beroep een beslissing zal zijn gegeven. Hij ontbindt de arbeidsovereenkomst zonder dat aan de werknemer een vergoeding wordt toegekend.
Aan een werknemer die om wat voor reden dan ook gedetineerd wordt, behoeft de werkgever geen loon te betalen. De wet stelt immers dat geen loon behoeft te worden betaald als geen arbeid wordt verricht. De uitzonderingen op deze regel (met name: ziekte van de werknemer of het niet gebruik maken van de arbeid van de werknemer ten gevolge van de werkgever betreffende omstandigheden) zijn in geval van detentie van de werknemer niet van toepassing. De werkgever die niet slechts de betaling van het loon aan een gedetineerde werknemer wil staken, maar deze bovendien wil ontslaan, staat in de praktijk vaak voor een lastige opgave. Het feit dat de werknemer door de detentie zijn werkzaamheden niet kan uitoefenen, is een omstandigheid die voor zijn rekening komt. De Kantonrechter te Utrecht erkende dit in zijn beschikking. Maar de werkgever die de werknemer op die grond wenst te ontslaan, moet bij verweer van de werknemer eveneens aantonen dat de werknemer terecht gedetineerd is. Of een werknemer al dan niet terecht gedetineerd is, zal veelal pas later blijken. Dat verklaart waarschijnlijk mede de afwachtende houding van de NS in dit geval. Zeker de werkgever die de werknemer op staande voet ontslaat, moet rekening houden met het feit dat de bewijslast van de dringende redenen (de detentie en het feit dat die aan de werknemer kan worden verweten) op de werkgever rust.