In het geval van een arbeidsverhouding tussen een ouder en een kind is het bestaan van een dienstbetrekking, en derhalve verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen, niet langer een uitzondering op de regel.
Een bloemist had zijn zoon blijkens een brief van 30 november 2011 per 1 januari 2012 aangesteld als bedrijfsleider/bloemist. In de brief werden de taken van de zoon genoemd en een salaris van € 2.000 netto afgesproken. Als de zoon op 19 november 2012 een WW-uitkering aanvraagt, weigert het UWV die uitkering te verstrekken, stellend dat de zoon niet verzekerd was voor de WW omdat hij bij gebreke van het bestaan van een gezagsverhouding niet als werknemer kon worden beschouwd. Als bezwaar bij het UWV tevergeefs wordt ingesteld, volgt beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond onder verwijzing naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, volgens welke het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen een vader en een zoon in de regel niet aannemelijk is omdat de vereiste gezagsverhouding zal ontbreken. Een uitzondering op deze regel is mogelijk, maar de rechtbank ziet daarvoor geen grond.
Als de zoon hoger beroep instelt, oordeelt de Centrale Raad van Beroep toch anders. De Centrale Raad van Beroep geeft aan dat hij terugkomt op zijn eerdere jurisprudentie. Net als voorheen dienen volgens de Raad alle omstandigheden van het geval in onderling verband te worden gewogen en moet niet alleen acht worden geslagen op de bedoeling van partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, maar ook op de wijze waarop aan de gemaakte afspraak invulling is gegeven. Anders dan voorheen is de Raad echter nu van mening dat niet meer kan worden verondersteld dat in zijn algemeenheid tussen een ouder en een kind geen sprake zal zijn van een gezagsverhouding. Het bestaan van een gezagsverhouding dient aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval te worden beoordeeld, aan de hand van de vraag of de ene partij aan het gezag van de andere is onderworpen en of de andere partij bevoegd is opdrachten en instructies te geven en controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. Deze wijziging in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep baat de zoon in kwestie echter niet. Op basis van de volgende omstandigheden acht de Centrale Raad van Beroep namelijk geen gezagsverhouding aanwezig:
• Er is niet geregeld hoeveel uur de zoon zal werken.
• Er zijn geen afspraken over vakantie en vakantietoeslag.
• Er is geen regeling voor overwerk.
• De opzegtermijn is niet geregeld.
• Er zijn geen bepalingen ter zake van loondoorbetaling tijdens ziekte, ziekmelding of begeleiding door de arbodienst.
• Er zijn geen loonstroken uitgereikt en er is geen jaaropgave verstrekt.
• De betalingen geschieden niet ten titel van loon en op de bankafschriften is de betaler niet als werkgever vermeld.
• Er zijn geen premies werknemersverzekeringen afgedragen.
• De zoon werkte naar eigen zeggen zestig uur per week op zes dagen en genoot geen vakantie.
• Anders dan uit de taken in de overeenkomst blijkt, verzorgde de vader de inkoop van de bloemen.
Omdat de zoon ook geen bewijs van gezagsuitoefening had ingebracht, was de Centrale Raad van Beroep van mening dat van een gezagsverhouding geen sprake was.
Eerder had de Centrale Raad van Beroep van zijn koerswijziging al blijk gegeven in een uitspraak van 14 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3634). Toen ging het echter om de bijzondere situatie van een zoon die op basis van een persoonsgebonden budget als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning tegen betaling zijn gehandicapte moeder verzorgde. Toen de zoon ziek uitviel betaalde de Sociale verzekeringsbank het loon gedurende 104 weken door, waarna de zoon een WIA-uitkering had aangevraagd. Ook die werd door het UWV geweigerd. In dat geval nam de Centrale Raad van Beroep wel een gezagsverhouding aan. Voor zover toen de indruk zou hebben bestaan dat de betreffende uitspraak zou zien op de specifieke situatie van het werken op basis van een persoonsgebonden budget, dan maakt de huidige uitspraak duidelijk dat de gewijzigde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep een veel bredere werking heeft.