Een werkgever die op advies van de bedrijfsarts van een zieke werkneemster had verlangd om mee te werken aan een medisch expertise-onderzoek en die geweigerd had om het loon tijdens ziekte te betalen toen de werkneemster dat niet deed, moest van de kantonrechter toch het loon doorbetalen omdat de weigering niet aan de werkneemster kon worden verweten, aangezien die een gevolg was van haar ziekte.
Een werkneemster in dienst van de Staat, die werkzaam was voor een andere publiekrechtelijke rechtspersoon, was vanaf juli 2018 arbeidsongeschikt. Nadat de arbeidsongeschiktheid 104 weken had geduurd en nadat de werkneemster een WIA-uitkering had aangevraagd, had het UWV aan die publiekrechtelijke rechtspersoon een loonsanctie opgelegd wegens het plegen van te weinig re-integratie-inspanningen. Daardoor moest het loon tijdens ziekte nog eens gedurende 52 weken door de werkgever worden doorbetaald. De werkgever probeerde vervolgens om de gebreken in het re-integratietraject zo snel mogelijk te herstellen, zodat een bekorting van de loonsanctie zou kunnen worden aangevraagd. In dat kader had de bedrijfsarts in oktober 2020 geadviseerd om een psychische expertise te laten plaatsvinden. De werkneemster had daarop een klacht bij de arbodienst ingediend en gevraagd om een andere bedrijfsarts. Nadat aan dat verzoek was voldaan, adviseerde ook de nieuwe bedrijfsarts om een psychische expertise te laten plaatsvinden.
De werkneemster vraagt daarop in november 2020 een deskundigenoordeel van het UWV over de re-integratie-inspanningen van de werkgever, maar het UWV laat weten die aanvraag niet in behandeling te nemen omdat de re-integratie-inspanningen van de werkgever al zijn beoordeeld (in het kader van de loonsanctie). De werkneemster laat daarop aan de werkgever weten dat zij niet achter het advies voor het inzetten van het expertise-onderzoek staat. Daarop reageert de werkgever met een schriftelijke waarschuwing en de aankondiging dat de betaling van het loon zal worden stopgezet als de werkneemster niet meewerkt aan het expertise-onderzoek. De werkneemster stelt daarop dat deelname aan het expertise-onderzoek voor haar te belastend is en dat de bedrijfsarts al beschikt over alle relevante informatie uit eerdere behandelingen. Zij verklaart zich ook bereid om de bedrijfsarts te machtigen om informatie op te vragen bij haar laatste behandelaar. Ook wijst zij er op dat de werkgever heeft medegedeeld dat het lopende tweede spoortraject in februari 2021 zal eindigen en dat de werkgever dan bekorting van de loonsanctie zal vragen. In december 2020 legt de werkgever daarop een loonstop op aan de werkneemster.
Als de werkneemster vervolgens opnieuw een deskundigenoordeel bij het UWV aanvraagt, nu over haar eigen re-integratie-inspanningen, geeft het UWV opnieuw geen deskundigenoordeel, dit keer omdat “geen dwingend oordeel kan worden gegeven over het niet gehoor geven aan interventie die door de bedrijfsarts is geadviseerd”. Inmiddels had de bedrijfsarts al geadviseerd om de loonstop niet langer te handhaven, omdat de financiële zorgen die dat op den duur zou geven zouden kunnen leiden tot een toename van de beperkingen.
Als de werkgever een bekorting van de loonsanctie aanvraagt, oordeelt de verzekeringsarts van het UWV dat het niet meewerken aan het expertise-onderzoek om medische redenen niet aan de werkneemster kan worden verweten. Volgens de verzekeringsarts is er “evidente kritiek- en oordeelsproblematiek” en “afwezigheid van ziektebesef en/of ziekte-inzicht”.
De werkneemster vordert daarop betaling van het achterstallige loon, zodat de kantonrechter over de zaak moet oordelen. De kantonrechter stelt vast dat uit het standpunt van het UWV blijkt dat het niet meewerken aan het expertise-onderzoek niet aan de werkneemster kan worden verweten omdat het een gevolg is van haar ziekte. Het verweer van de werkgever dat dit pas achteraf bekend is geworden en dat de werkgever op basis van het advies van twee bedrijfsartsen goede gronden had om een loonstop op te leggen, weerlegt de kantonrechter door te stellen dat de werkgever ondanks het advies van de bedrijfsartsen zelf verantwoordelijk is voor het al dan niet opleggen van een loonstop. De kantonrechter gaat ook mee in de stelling van de werkneemster dat het meewerken aan het expertise-onderzoek voor haar een te zware belasting zou zijn in relatie tot de resterende duur van het re-integratietraject, dat met het aflopen van het tweede spoortraject in februari 2021 zou eindigen. Na het onderzoek zouden nog maar twee maanden resteren en de kantonrechter vindt het niet aannemelijk dat in die periode nog grote stappen in de re-integratie zouden zijn gezet. Ook vindt de kantonrechter dat de bedrijfsarts de gewenste informatie ook had kunnen krijgen door deze op te vragen bij de behandelaren. Het inzetten van een expertise-onderzoek was aldus geen redelijk voorschrift en de loonstop was daarom niet op goede gronden ingezet. De werkgever wordt daarom veroordeeld om het achterstallige loon te betalen.
Als werknemers tegenstribbelen kunnen re-integratietrajecten heel ingewikkeld worden. Deze zaak is daarvan een goed voorbeeld. De opstelling van het UWV heeft daarbij bepaald niet geholpen. Tot twee maal toe weigert het UWV een deskundigenoordeel te geven, terwijl dat een wettelijke taak van het UWV is. Achteraf weet het UWV dan wel te vertellen dat het advies van twee bedrijfsartsen om een expertise-onderzoek in te stellen onjuist is. Op basis van welk onderzoek het UWV tot dat oordeel is gekomen wordt uit het vonnis van de kantonrechter helaas niet duidelijk.
Als juist zou zijn dat de weigering om mee te werken aan het expertise-onderzoek een gevolg is van de ziekte van de werkneemster en daarom niet aan de werkneemster kan worden verweten, is de loonvordering van de werkneemster terecht toegewezen, maar de vraag blijft waarom de verzekeringsarts dat vindt terwijl twee bedrijfsartsen dat kennelijk eerder niet hebben gevonden. Ook overigens is op het vonnis van de kantonrechter wel kritiek mogelijk. De stelling dat de re-integratie stopt als het tweede spoortraject eindigt, ziet namelijk over het hoofd dat het UWV (of de werkgever als die eigenrisicodrager is) de re-integratie moet voortzetten als aan de werkneemster een WGA-uitkering wordt toegekend.